ECLI:NL:RVS:2016:2545

Raad van State

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
201601478/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • B.P. Vermeulen
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om mutatie van vergoeding voor verleende rechtsbijstand in supersnelrechtzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 25 januari 2016 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [Appellant], een advocaat, had een verzoek ingediend bij de raad voor rechtsbijstand om een mutatie van de vergoeding voor verleende rechtsbijstand in een supersnelrechtzaak. De raad had dit verzoek op 23 september 2015 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 27 oktober 2015 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat [appellant] geen recht had op een toeslag van 2 punten, omdat de extra vergoeding volgens de nota van toelichting bij het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) alleen geldt voor strafzaken waarin een afzonderlijke raadkamerzitting over de gevangenhouding of gevangenneming heeft plaatsgevonden.

In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte de nota van toelichting als doorslaggevend beschouwde en dat de tekst van artikel 16, eerste lid, van het Bvr geen uitzondering maakt voor supersnelrechtzaken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 september 2016 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de raad het verzoek van [appellant] om een toeslag op onjuiste gronden had afgewezen. De rechtbank had niet onderkend dat de tekst van artikel 16, eerste lid, van het Bvr ruimte biedt voor een toeslag, ongeacht of de behandeling van de vordering tot gevangenneming in een afzonderlijke zitting plaatsvond. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad voor rechtsbijstand alsnog gegrond. De raad werd opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

201601478/1/A2.
Datum uitspraak: 28 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te [plaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 januari 2016 in zaak nr. 15/8187 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2015 heeft de raad een verzoek van [appellant] om mutatie van een vergoeding voor verleende rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 27 oktober 2015 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. T. Venneman, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra en mr. K. Achefai, beiden werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De raad heeft onder meer tot taak vergoedingen te verstrekken aan rechtsbijstandverleners die op basis van een toevoeging rechtsbijstand hebben verleend. De regels met betrekking tot die vergoedingen zijn neergelegd in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr). In de bijlage bij het Bvr zijn aan zaken punten toegekend die het gewicht per rechtsterrein of soort zaak aangeven. Voor de berekening van de vergoeding worden die punten vermenigvuldigd met een basisbedrag.
2. [appellant] is advocaat en heeft op basis van een toevoeging rechtsbijstand verleend aan een verdachte in een zogenoemde supersnelrechtzaak. Supersnelrecht houdt in dat een verdachte binnen de termijn van de inverzekeringstelling wordt berecht, derhalve binnen drie tot zes dagen.
Bij besluit van 8 september 2015 heeft de raad [appellant] voor die verleende rechtsbijstand een vergoeding toegekend van 4 punten. [appellant] heeft verzocht om een toeslag van 2 punten, omdat de rechtbank in de supersnelrechtzaak over de gevangenneming van zijn cliënt heeft geoordeeld. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 23 september 2015 heeft de raad dat verzoek afgewezen, omdat in het supersnelrecht geen recht bestaat op een dergelijke toeslag.
Wettelijk kader
3. In artikel 14 van het Bvr, gelezen in verbinding met de bijlage daarbij, is bepaald dat aan een strafzaak, zijnde een supersnelrechtzaak, 4 punten worden toegekend.
In artikel 16, eerste lid, is bepaald dat, indien in een strafzaak over de gevangenhouding of gevangenneming van de rechtzoekende is geoordeeld, het aantal toe te kennen punten, in afwijking van artikel 18, met 2 wordt verhoogd.
In artikel 18, tweede lid, is bepaald dat, indien de rechtsbijstandverlener meer dan één zitting heeft bijgewoond, voor de tweede en elke daaropvolgende bijgewoonde zitting het aantal toe te kennen punten telkens met 2 wordt verhoogd.
Geschil en oordeel van de rechtbank
4. In geschil is de vraag of [appellant] op basis van artikel 16, eerste lid, van het Bvr recht heeft op een toeslag van 2 punten.
5. De rechtbank heeft die vraag ontkennend beantwoord. Daartoe heeft zij de nota van toelichting bij het Besluit van 29 januari 2015, houdende wijziging van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, het Bvr en het Besluit toevoeging mediation in verband met het treffen van enige maatregelen inzake de gesubsidieerde rechtsbijstand (Stb. 2015, 35) van belang geacht. Volgens de rechtbank is de extra vergoeding van 2 punten blijkens die nota van toelichting bedoeld voor strafzaken waarin na de fase van inbewaringstelling (de fase volgend op een inverzekeringstelling) bij de raadkamer van de rechtbank een vordering gevangenhouding of gevangenneming aan de orde komt. In geval van een zitting in een supersnelrechtzaak gaat een dergelijke vordering als het ware in één moeite door bij de behandeling van de supersnelrechtzaak. De rechtbank ziet niet in waarom in die situatie een verhoging van de vergoeding met 2 punten te rechtvaardigen zou zijn.
Beoordeling van het hoger beroep
6. [appellant] betoogt dat de tekst van artikel 16, eerste lid, van het Bvr noch de totstandkomingsgeschiedenis van die bepaling een uitzondering maken voor supersnelrechtzaken, zodat die bepaling op dergelijke zaken van toepassing is. De rechtbank heeft ten onrechte een doorslaggevende betekenis toegekend aan de nota van toelichting, en die toelichting bovendien onjuist geïnterpreteerd. Volgens [appellant] blijkt daaruit niet dat de regelgever heeft beoogd slechts een toeslag van 2 punten toe te kennen als een behandeling van de vordering tot gevangenneming in een afzonderlijke raadkamer wordt behandeld. Dat zou ook niet logisch zijn, omdat een rechtsbijstandverlener altijd meerwerk moet verrichten bij een vordering gevangenneming, of die vordering nu tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak ter zitting of in een afzonderlijke raadkamer aan de orde komt, aldus [appellant].
6.1. Het Bvr is op 1 januari 2000 in werking getreden. Artikel 16 had destijds geen leden, maar daarin was bepaald wat thans in artikel 16, eerste lid, is vermeld, met dien verstande dat de toeslag destijds 3 punten bedroeg. In de nota van toelichting bij het Bvr is over die bepaling het volgende vermeld (Stb. 1999, 580, blz. 31-32):
"Voor het verrichten van extra werkzaamheden in een strafzaak waarin over de gevangenhouding of gevangenneming is geoordeeld wordt een toeslag van drie punten verleend, ongeacht of de gevangenhouding of gevangenneming wordt bevolen. De rechtsbijstandverlener woont in de regel één of meer raadkamerzittingen bij waarin de vrijheidsbeneming van de verdachte aan de orde is. […] Het bovenstaande komt er op neer dat de toeslag wordt verleend voor de werkzaamheden betreffende de habeas corpus toets. Hieronder vallen het bijwonen van zittingen aangaande gevangenhouding en gevangenneming en verlenging van de gevangenhouding of gevangenneming alsmede de beroepsprocedures tegen de beslissingen inzake - de verlenging van - de gevangenhouding. […] Omdat de gevangenhoudingstoeslag ziet op het bijwonen van zittingen met betrekking tot de habeas corpus toets, zijn deze zittingen uitgesloten van de zittingstoeslag, bedoeld in artikel 18. […]."
6.2. Op 1 februari 2015 is artikel 16 van de Bvr gewijzigd, in die zin dat er leden aan zijn toegevoegd en de toeslag is verlaagd van 3 naar 2 punten. In de door de rechtbank aangehaalde nota van toelichting bij die wijziging is over die verlaging het volgende opgemerkt (Stb. 2015, 35, blz. 14):
"Met de inwerkingtreding van dit besluit wordt, indien in een strafzaak in eerste aanleg of in hoger beroep over de gevangenhouding of gevangenneming van de rechtzoekende is geoordeeld, maar waarbij er slechts één raadkamer met de aanwezigheid van een advocaat heeft plaatsgevonden, het aantal punten niet met drie maar met twee verhoogd. Indien over de verlenging van de gevangenhouding wordt geoordeeld, wordt het aantal punten vervolgens eenmalig met één verhoogd. Dit doet recht aan het feit dat de tijdsbesteding door de raadsman samenhangt met het aantal keren dat een raadkamer plaatsvindt."
6.3. Het supersnelrecht is op 1 februari 2015 als afzonderlijke categorie aan de bijlage bij het Bvr toegevoegd. In de nota van toelichting staat daarover het volgende (Stb. 2015, 35, blz. 13):
"Supersnelrecht is een nieuwe categorie waaraan een eigen puntenvergoeding is gekoppeld. […] In verband met de korte termijn tussen aanhouding en behandeling ter zitting moet het gaan om bewijstechnisch gezien relatief eenvoudige zaken. In de praktijk blijkt de gemiddelde tijdsbesteding aan deze zaken lager te liggen dan werd gerechtvaardigd door het puntenaantal dat voor de inwerkingtreding van dit besluit aan de betreffende zaken werd toegekend. Dit beeld wordt ondersteund door ervaringen van een pilot in het arrondissement Amsterdam. Uit de registratie van de door advocaten aan supersnelrecht bestede tijd in het kader van deze pilot blijkt dat de gemiddelde tijdbesteding 166 minuten bedraagt. Advocaten hebben de door hen bestede tijd via aparte formulieren aan de raad opgegeven en de analyse betrof meer dan 600 declaraties. In de praktijk werden aan supersnelrechtzaken gemiddeld tussen de zes en negen punten toegekend. Een waardering met vier punten is, mede gelet op de ervaringen in een pilot in Amsterdam, echter reëel."
De raad, die nauw bij deze pilot betrokken was, heeft toegelicht dat de genoemde 6 of 9 punten bestonden uit 6 punten voor de in de bijlage bij het Bvr vermelde categorie strafzaken ‘betreffende misdrijven waarvan de kennisneming in eerste aanleg heeft of zou hebben plaatsgevonden door de enkelvoudige kamer’, eventueel aangevuld met 3 punten op basis van het vóór 1 februari 2015 geldende artikel 16 van het Bvr voor de behandeling van de vordering gevangenneming of gevangenhouding.
6.4. Aan de rechtbank kan worden toegegeven dat de toelichtingen bij artikel 16 van het Bvr (Stb. 1999, 580, blz. 31-32 en Stb. 2015, 35, blz. 14) ervan lijken uit te gaan dat oordelen over de gevangenneming of gevangenhouding (de habeas corpus toets) in een afzonderlijke zitting of raadkamer worden behandeld, die - als daarvoor geen speciale regeling was opgenomen in artikel 16 van het Bvr - als tweede of daaropvolgende zitting zouden gelden in de zin van artikel 18 van het Bvr. Dit laat evenwel onverlet dat noch in het Bvr noch in de bijlage daarbij is vermeld dat, om voor een toeslag in aanmerking te komen, in een afzonderlijke zitting of raadkamer over de gevangenhouding of gevangenneming van de rechtzoekende moet zijn geoordeeld.
Verder staat in de door de raad genoemde toelichting over de pilot in supersnelrechtzaken (Stb. 2015, 35, blz. 13) niet dat in supersnelrechtzaken geen recht bestaat op een toeslag voor de behandeling van een vordering gevangenneming of gevangenhouding. Gelet op de uitleg die de raad heeft gegeven over het niet langer toekennen van 6 of 9 punten, biedt die toelichting wel aanknopingspunten voor het standpunt dat het de bedoeling is geweest voor supersnelrechtzaken niet meer dan 4 punten toe te kennen. Ook dit standpunt volgt evenwel niet uit de tekst van het Bvr of de bijlage daarbij.
6.5. Anders dan de rechtbank, ziet de Afdeling in voormelde toelichtingen dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat in het supersnelrecht geen ruimte bestaat voor toepassing van artikel 16, eerste lid, van het Bvr. Het enige vereiste dat in die bepaling is gesteld om voor een toeslag in aanmerking te komen, is dat in een strafzaak over de gevangenhouding of gevangenneming van de rechtzoekende is geoordeeld. De hiervoor vermelde toelichtingen kunnen niet afdoen aan de duidelijke tekst van die bepaling.
Ook de omstandigheid dat sinds 1 februari 2015 een aparte categorie voor supersnelrechtzaken met een puntenaantal van 4 is opgenomen in de bijlage bij het Bvr, betekent niet dat supersnelrechtzaken niet in aanmerking komen voor een toeslag. In de bijlage worden voor de daar genoemde soorten zaken alleen de basispunten genoemd. Vervolgens kunnen daaraan op grond van artikel 16, 17 en 18 van het Bvr extra punten worden toegekend. Dat, in afwijking van deze systematiek, voor de categorie supersnelrechtzaken geen toeslagen gelden, anders dan voor de andere in de bijlage genoemde zaken, blijkt niet uit het Bvr of de bijlage daarbij.
Voor zover - gelet op de toelichtingen - sprake is van een verzuim van de regelgever om supersnelrechtzaken niet uit te zonderen van toeslagen, is het niet aan de rechter om deze omissie op basis van de mogelijke bedoeling van de regelgever op te heffen.
6.6. Gezien het voorgaande, heeft de raad het verzoek van [appellant] om een toeslag als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van het Bvr op onjuiste gronden afgewezen. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
Het betoog slaagt.
Eindoordeel
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 27 oktober 2015 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 16, eerste lid, van het Bvr voor vernietiging in aanmerking. De raad dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
8. Ten aanzien van het verzoek van [appellant] om een proceskostenveroordeling wordt als volgt overwogen.
Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 25 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3610) heeft in beginsel te gelden dat een advocaat redelijkerwijs geen proceskosten hoeft te maken ter zake van een procedure over een vergoeding van door hem verleende rechtsbijstand. De kosten die zijn verbonden aan een dergelijke procedure, met inbegrip van een beroeps- en hoger beroepsprocedure, zijn zodanig inherent aan de uitoefening van de eigen praktijk, dat niet kan worden staande gehouden dat een advocaat daarvoor redelijkerwijs kosten moet maken door inschakeling van een derde, die ter zake beroepsmatige rechtsbijstand verleent.
Niet is gebleken dat deze zaak feitelijk of juridisch zodanig complex is, dat in dit geval van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken. De enkele omstandigheid dat, zoals [appellant] stelt, onderhavige procedure niet alleen gevolgen heeft voor hem maar ook voor andere advocaten die rechtsbijstand verlenen bij supersnelrechtzaken, is daartoe onvoldoende. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De raad dient wel het betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 januari 2016 in zaak nr. 15/8187;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand van 27 oktober 2015, kenmerk 152116/3IU6784/CdJ;
V. draagt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand op om binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen;
VI. gelast dat het bestuur van de raad voor rechtsbijstand aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. De Vries-Biharie
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2016
611.