201507392/1/A1.
Datum uitspraak: 28 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Ouddorp, gemeente Goeree-Overflakkee,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 augustus 2015 in zaak nr. 14/9126 in het geding tussen:
[appellant],
en
het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee.
Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2014 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van negen woningen op de percelen Parklaan 6 tot en met 22 te Ouddorp "Oosterpark".
Bij uitspraak van 12 augustus 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.L.M. Teeuwen, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Tuijl-Koese en D. Breen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door ir. M.C. Langerak, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bouwplan voorziet in de bouw van negen woningen op de even percelen Parklaan 6 tot en met 22, waarvan vier twee-onder-een-kap woningen en vijf aaneengebouwde woningen. Vast staat dat ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Stad Goedereede en dorpsgebied Ouddorp 2012" op de even percelen Parklaan 6 tot en met 22 aaneengebouwde woningen niet zijn toegestaan. Daarnaast is een aantal woningen uit het bouwplan gedeeltelijk voorzien op gronden met de bestemming "Tuin". Met het bouwplan worden de maximaal planologisch toegestane goothoogtes in het bouwplan overschreden bij de voorziene twee-onder-een-kap woningen met 0,3 m en bij de aaneengebouwde woningen met 0,1 m.
2. In het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Stad Goedereede en dorpsgebied Ouddorp 2012", dat is vastgesteld door de raad op 16 april 2012, zijn aan de percelen Parklaan 6 tot en met 22 de bestemming "Waarde - Archeologie 5" en gedeeltelijk de bestemmingen "Wonen - 1" en "Tuin" toegekend. Verder zijn aan de plandelen met de bestemming "Wonen - 1" de aanduiding "twee-aaneen" en gedeeltelijk de aanduidingen "maximale bouwhoogte 6,5 m" en "maximale bouwhoogte 5,5 m" toegekend.
Ingevolge artikel 25, lid 25.2.1, onder c, van de planregels geldt dat hoofdgebouwen op de gronden met de bestemming "Wonen - 1" in de volgende vorm worden gebouwd:
1. ter plaatse van de aanduiding "vrijstaand": vrijstaand;
2. ter plaatse van de aanduiding "twee-aaneen": twee aaneengebouwde woningen;
3. ter plaatse van de aanduiding "aaneengebouwd": aaneengebouwd;
Ingevolge artikel 21, lid 21.2, eerste lid, zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor:
a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
Ingevolge lid 21.2.1, mag op deze gronden worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd.
3. Om het bouwplan mogelijk te maken, heeft het college een omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
Inhoudelijke aspecten
Woon- en leefklimaat
4. [appellant] vreest een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat op het perceel [locatie]. Hiertoe voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan leidt tot een ingrijpende wijziging van de ruimtelijke uitstraling van de wijk. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellant] niet onderkend dat de nadelige gevolgen van het bouwplan voor de verkeer-, de parkeer- en de geluidbelasting onvoldoende zijn onderzocht door het college. In dit verband voert [appellant] onder meer aan dat het bouwplan voorziet in meer woningen dan op grond van het bestemmingsplan zijn toegestaan. En daarnaast voorziet het bouwplan - anders dan oorspronkelijk de bedoeling was - ter plaatse niet langer in de oprichting van seniorenwoningen, maar in reguliere woningen. Dit leidt tot een grotere parkeerbehoefte, meer verkeersbewegingen en een hogere geluidbelasting, hetgeen de rechtbank volgens [appellant] heeft miskend.
4.1. Aan het besluit van het college van 10 november 2014 ligt het rapport "Goeree Overflakkee, Oosterpark, ruimtelijke onderbouwing" van 11 december 2013 ten grondslag dat is opgesteld door Rho adviseurs voor leefruimte (hierna: de ruimtelijke onderbouwing). In deze ruimtelijke onderbouwing staat dat de omzetting van twee-onder-een-kapwoningen naar aaneengebouwde woningen slechts een beperkte invloed heeft op de stedenbouwkundige situatie ter plaatse. De vijf aaneengebouwde woningen zijn blijkens de ruimtelijke onderbouwing wat massiever dan de oorspronkelijk voorziene twee-onder-een-kap woningen. Naar ter zitting is gebleken neemt het bebouwde oppervlak echter af, omdat de footprint per woning kleiner is. Verder staat in de ruimtelijke onderbouwing dat het bouwplan in vergelijking met de bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan niet leidt tot (extra) schaduwhinder voor de woning van [appellant].
4.2. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat de rechtbank de nadelige gevolgen van het bouwplan als gevolg van de aspecten parkeren en verkeer niet heeft onderkend, overweegt de Afdeling, zoals de rechtbank reeds heeft overwogen, dat uit de ruimtelijke onderbouwing volgt dat de aspecten parkeren en verkeer zijn bezien. In de ruimtelijke onderbouwing staat dat de extra parkeerbehoefte die ontstaat door de bouw van de aaneengebouwde woningen in de wijk Oosterpark kan worden opgevangen. Verder volgt uit de ruimtelijke ontwikkeling dat het bouwplan zou kunnen leiden tot een zeer beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen, maar dat deze toename niet leidt tot een ontwrichting van het verkeerssysteem. [appellant] heeft deze conclusies uit de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende gemotiveerd bestreden. Voor zover [appellant] in dit verband heeft aangevoerd dat in de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheid dat thans niet langer wordt voorzien in seniorenwoningen, overweegt de Afdeling, dat het bouwplan in zoverre niet voorziet in een afwijking van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet reeds in reguliere woningen op de betrokken percelen.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de gevolgen van het voorziene bouwplan voor de aspecten parkeren en verkeer niet zodanig zullen zijn dat het college het bouwplan reeds daarom niet in redelijkheid in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten. Het betoog faalt.
4.3. Wat betreft het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de geluidbelasting die het bouwplan voor de omgeving met zich brengt, overweegt de Afdeling het volgende.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek verricht waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Ruimtelijke onderbouwing Oosterpark, Ouddorp, akoestisch onderzoek", van 6 december 2013, opgesteld door ing. W. Sondorp (hierna: "het akoestisch onderzoek"). In het akoestisch onderzoek staat dat de maximale geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen als gevolg van het verkeer op de Oosterweg en de Hofdijksweg 43 dB bedraagt en als gevolg van de Vijverweg 22 dB.
[appellant] stelt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de geluidbelasting als gevolg van het bouwplan voor de omliggende woningen - waaronder de woning van [appellant] - niet is onderzocht. Het gaat hier echter om de toevoeging van slechts één woning op gronden waar reeds op grond van het bestemmingsplan acht woningen bij recht zijn toegestaan. Ten behoeve van die acht woningen heeft de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee een aanvaardbaar akoestisch klimaat bij de woning van [appellant] in het kader van een goede ruimtelijke ordening voldoende gewaarborgd geacht. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd biedt naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ruimtelijke gevolgen van de toevoeging van één extra woning niet dusdanig zullen zijn dat een aanvaardbaar akoestisch klimaat bij de woning van [appellant] niet langer gewaarborgd is.
Het betoog faalt.
4.4. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding biedt voor het oordeel dat het besluit leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant] op het perceel [locatie].
Vertrouwensbeginsel
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de omgevingsvergunning in strijd met het vertrouwensbeginsel is verleend. Hiertoe voert hij aan dat hij in 2010 is overgegaan tot de aankoop van zijn nieuwbouwwoning omdat deze deel uitmaakte van een nieuw te ontwikkelen woonwijk die volledig gericht zou zijn op senioren en (mantel)zorgbehoevenden. Het voorliggende bouwplan voorziet echter in reguliere woningen. Dat ter plaatse een rustige seniorenwoonwijk zou worden gerealiseerd, werd volgens [appellant] ten tijde van de aankoop van zijn woning bevestigd in de bouw- en gebruiksvoorschriften van het destijds geldende bestemmingsplan en de exploitatieovereenkomst tussen de gemeente Goeree-Overflakkee en [belanghebbende]. Daarnaast moest [appellant] bij de aankoop van zijn huis aan de hand van een doktersverklaring aantonen dat een gezinslid aantoonbaar zorg nodig had. Vanwege het vorenstaande meent [appellant] dat hij erop mocht vertrouwen dat hij zou komen te wonen in een rustige seniorenwoonwijk.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 31 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2857) is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. De rechtbank is naar het oordeel van de Afdeling terecht tot het oordeel gekomen dat niet is gebleken van een dergelijke toezegging. De omstandigheid dat [appellant] bij de aankoop van zijn eigen nieuwbouwwoning in 2010 moest voldoen aan bepaalde voorwaarden - waaronder een bepaalde leeftijdsgrens - maakt niet dat hij erop mocht vertrouwen dat de Parklaan even nummers 6 tot en met 22 zouden worden ontwikkeld als seniorenwoningen. De desbetreffende voorwaarden hadden immers betrekking op zijn eigen woning en werden door de verkoper als voorwaarde aan de verkoop gesteld, niet door het college. Het betoog faalt.
Dat ten tijde van de aankoop van zijn huis in 2010 tussen de projectontwikkelaar en het gemeentebestuur een exploitatieovereenkomst was gesloten omtrent de oprichting van een seniorenwoonwijk, maakt dat niet anders. Hiertoe overweegt de Afdeling dat [appellant] geen partij was bij die overeenkomst en reeds daarom daaraan niet het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat op de percelen Parklaan even nummers 6 tot en met 22 seniorenwoningen zouden worden gerealiseerd, nog daargelaten of deze woningen überhaupt deel uitmaakten van de desbetreffende exploitatieovereenkomst. Het betoog faalt.
Wat betreft het betoog van [appellant] in dit verband dat de gebruiks- en bouwregels van het in 2010 geldende bestemmingsplan bevestigden dat op de even percelen Parklaan 6 tot en met 22 seniorenwoningen zouden worden gerealiseerd, overweegt de Afdeling dat, nog daargelaten dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend, het bestemmingsplan dat gold in 2010 inmiddels is vervangen door het bestemmingsplan "Stad Goedereede en dorpsgebied Ouddorp 2012", dat is vastgesteld door de raad bij besluit van 16 april 2012. In dit bestemmingsplan zijn geen voorwaarden gesteld aan de aard van de woningen voorzien op de gronden waaraan thans de bestemming "Wonen - 1" is toegekend, zodat ter plaatse reeds bij recht is voorzien in reguliere woningen op de percelen Parklaan 6 tot en met 22, even nummers. Dit bestemmingsplan is in zoverre onherroepelijk.
Voor zover [appellant] stelt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AV2962 kan worden afgeleid dat vertrouwen op een voorlichting gehonoreerd moet worden als het gaat om gedetailleerde informatie, overweegt de Afdeling dat, wat daar ook van zij, deze uitspraak betrekking had op de toelichting bij een huursubsidiebericht en reeds daarom niet vergelijkbaar is met de thans aan de orde zijnde situatie. Het betoog faalt.
Behoefte
5.2. Naar aanleiding van het betoog van [appellant] dat reeds elders wordt voorzien in nieuwbouwwoningen, heeft het college toegelicht dat de woningen die met het thans voorliggende bouwplan "Oosterpark" worden voorzien - te weten goedkope twee-onder-één-kap woningen en aaneengebouwde woningen - niet meer voorradig zijn in het nieuwbouwplan "Welgelegen". De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] dit betoog van het college onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. In hoger beroep heeft [appellant] het betoog van het college evenmin gemotiveerd betwist. De stelling van [appellant] ter zitting dat thans nog steeds behoefte bestaat aan seniorenwoningen, doet immers, wat daar ook van zij, niet af aan de stelling van het college dat behoefte bestaat aan (goedkope) twee-onder-één kapwoningen en aaneengebouwde woningen. Gelet hierop biedt hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met het bouwplan wordt voorzien in een behoefte.
Het betoog faalt.
Planschade
6. Daargelaten of de klacht van [appellant] dat de rechtbank zijn beroepsgrond omtrent planschade ten onrechte onbesproken heeft gelaten, terecht door [appellant] in hoger beroep is voorgedragen, overweegt de Afdeling dat, wat daar ook van zij, dit betoog niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Of [appellant] aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de planschade kan aan de orde komen in een procedure naar aanleiding van een daartoe ingediend verzoek. Er bestaat geen grond voor de verwachting dat de eventuele nadelige invloed van het besluit op zijn woning zodanig zal zijn, dat het project vanwege een mogelijke tegemoetkoming in de planschade financieel onuitvoerbaar is.
Overig
7. Voor zover [appellant] in hoger beroep voor het overige zijn in beroep aangevoerde gronden heeft herhaald en ingelast, overweegt de Afdeling dat het hoger beroep in zoverre een niet nader gemotiveerde herhaling daarvan betreft. In de overwegingen van de aangevallen uitspraak is de rechtbank op die gronden ingegaan. [appellant] heeft in het hoger beroepschrift, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop kan het aldus aangevoerde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Proceskosten
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Stoof
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2016
749.