201605521/2/A1 en 201605522/2/A1.
Datum uitspraak: 16 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Geesteren, gemeente Tubbergen,
verzoekers,
tegen de uitspraken van de rechtbank Overijssel van 8 juli 2016 in zaak nrs. 16/583 en 16/675, in de gedingen tussen:
[verzoeker A]
[verzoeker B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen.
Procesverloop
Ten aanzien van [verzoeker A]
Bij besluit van 16 juni 2015 heeft het college [verzoeker A] onder oplegging van een dwangsom gelast de bewoning van het fysiek gescheiden deel van het woonhuis [locatie] te Geesteren (hierna: het perceel) vóór 1 oktober 2015 te beëindigen en beëindigd te houden, alsmede de woontechnische voorzieningen te verwijderen en verwijderd te houden en de situatie terug te brengen tot de situatie waarvoor vergunning is verleend bij het besluit met kenmerk 20000432-450. Voorts is [verzoeker] bij dit besluit gelast om vóór 1 oktober 2015 een aangebouwd bijgebouw en een berging/wagenloods te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 29 september 2015 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot 1 februari 2016.
Bij besluit van 14 januari 2016, met document nr. U16.000026, heeft het college het door [verzoeker A] tegen het besluit van 16 juni 2015 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen voor zover het ziet op de beëindiging van de bewoning van het fysiek gescheiden deel van het woonhuis, en [verzoeker A] in de plaats van de eerdergenoemde last tot het verwijderen van de woontechnische voorzieningen, een last onder dwangsom opgelegd tot het vóór 4 april 2016 verwijderen van de woontechnische voorzieningen en de situatie terug te brengen tot die waarvoor eerder de vergunning met kenmerk 20000432-450 is verleend, waarbij op een bijlage is aangegeven wat [verzoeker] precies dient te verwijderen en aan te passen. Verder is de last voor zover deze ziet op het aangebouwde bijgebouw ingetrokken en voor zover deze ziet op verwijdering van de berging/wagenloods in stand gelaten.
Bij uitspraak van 8 juli 2016, met zaak nr. AWB 16/583, heeft de rechtbank het door [verzoeker A] tegen het besluit van 14 januari 2016 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker A] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 28 juli 2016 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot en met 31 oktober 2016.
Ten aanzien van [verzoeker B]
Bij besluit van 20 mei 2015 heeft het college [verzoeker B] onder oplegging van een dwangsom gelast om voor zover [verzoeker B] kadastraal eigenaar is, vóór 1 oktober 2015 het woondeel [verzoeker] op het perceel in overeenstemming te brengen en te houden met de oorspronkelijke situatie zoals weergeven op de bouwtekening behorend bij de vergunning met kenmerk 20000432-450, teneinde de toevoeging van een fysiek zelfstandige woning ongedaan te maken.
Bij besluit van 29 september 2015 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot 1 februari 2016.
Bij besluit van 14 januari 2016, met document nr. U16.000087, heeft het college het door [verzoeker B] tegen het besluit van 20 mei 2015 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, en [verzoeker] in de plaats van de eerder opgelegde last tot het verwijderen van de woontechnische voorzieningen, een last onder dwangsom opgelegd tot het voor 4 april 2016 verwijderen en verwijderd houden van alle woontechnische voorzieningen en de situatie terug te brengen tot die waarvoor eerder de vergunning met kenmerk 20000432-450 is verleend, voor zover voor [verzoeker B] van toepassing en voor zover hij kadastraal eigenaar is. Op een bijlage is aangegeven wat [verzoeker B] precies dient te verwijderen en aan te passen.
Bij uitspraak van 8 juli 2016, met zaak nr. AWB 16/675, heeft de rechtbank het door [verzoeker B] tegen het besluit van 14 januari 2016 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker B] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 28 juli 2016 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot en met 31 oktober 2016.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 30 augustus 2016, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door F. Veenhuizen en N. Oude Nijhuis, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar H.A.M. Engbers gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De verzoeken strekken tot schorsing van de hiervoor vermelde rechtbankuitspraken en dwangsombesluiten, gericht aan [verzoeker B] en [verzoeker A], totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedures.
3. Ter zitting is gebleken dat het college bereid is de begunstigingstermijn in de aan [verzoeker A] en [verzoeker B] gerichte besluiten van 14 januari 2016, met de document nrs. U16.000026 en U16.000087, te verlengen tot 1 maart 2017. Dit betekent dat tot die datum geen dwangsommen zullen worden verbeurd.
Onder die omstandigheden ontbreekt naar het oordeel van de voorzieningenrechter een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat in afwachting van het bodemgeschil de voorzieningen worden getroffen als verzocht. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat van de zijde van de Afdeling alles in het werk zal worden gesteld om de bodemzaken uiterlijk in december 2016 op een zitting te behandelen, zodat de uitspraken voor 1 maart 2017 zijn te verwachten. [verzoeker] kan, indien zich daarbij vertraging voordoet, de zittingskamer in de hoofdzaken verzoeken alsnog de gevraagde voorzieningen te treffen.
4. De verzoeken dienen te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bolleboom
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2016
641.