ECLI:NL:RVS:2016:2523

Raad van State

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
201506775/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek hondenpension in landelijk gebied

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het verzoek om handhavend op te treden tegen het exploiteren van een hondenpension op een perceel in Vijlen werd afgewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Vaals had op 4 februari 2014 het verzoek van [appellant] om handhaving afgewezen, omdat het houden van honden op het perceel geen bedrijfsmatig karakter zou hebben en in de woonbestemming zou passen. De rechtbank bevestigde deze afwijzing in haar uitspraak van 15 juli 2015.

[appellant] betoogt in hoger beroep dat het gebruik van het perceel voor het houden van honden in strijd is met de bestemmingsplannen, omdat de activiteiten een structureel en bedrijfsmatig karakter zouden hebben. Hij wijst op de overlast die hij ondervindt van geluid en stank door de honden. Het college heeft echter gesteld dat de honden niet bedrijfsmatig worden gehouden en dat er geen overlast is waargenomen tijdens controles door buitengewoon opsporingsambtenaren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 september 2016 behandeld. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college het verzoek om handhaving terecht heeft afgewezen. De Afdeling concludeert dat er geen sprake is van bedrijfsmatige activiteiten en dat het houden van honden op het perceel niet in strijd is met de woonbestemming. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

201506775/1/A1.
Datum uitspraak: 21 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Vijlen, gemeente Vaals,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 juli 2015 in zaak nr. 14/3024 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Vaals.
Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2014 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het exploiteren van een hondenpension op het perceel [locatie 1] te Vijlen (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 26 augustus 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [partij A] en [partij B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [partij]) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nog nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2016, waar [appellant], vergezeld van [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. I.J.H. Lemmens en mr. I. Schrouff, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr .P.M.H. Cruts, advocaat te Simpelveld, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] woont op het perceel [locatie 2] te Vijlen. Zijn woning grenst direct aan het perceel. Het perceel ligt buiten de bebouwde kom in landelijk gebied. Niet in geschil is dat op het perceel honden worden gehouden. Overdag kunnen de honden vrijelijk op het perceel op een grasveld en de binnenplaats rondlopen en gedurende de nachtelijke uren verblijven de honden in een oud gebouw, dat grenst aan de woonruimte van [appellant]. [appellant] heeft bij het college een verzoek om handhavend optreden tegen het exploiteren van een hondenpension op het perceel ingediend, omdat hij van de aanwezigheid van de honden hinder ondervindt in de vorm van geluids- en stankoverlast en overlast door het brengen en halen van de honden.
[partij] woont op het perceel en ontkent dat hij een hondenpension exploiteert. Hij heeft naar voren gebracht dat hij zelf vijf honden heeft en dat hij op kleine schaal voor vrienden en kennissen die met vakantie gaan honden opvangt en verzorgt.
Het college heeft aan de weigering om handhavend op te treden ten grondslag gelegd dat het hiertoe niet bevoegd is, omdat het houden van de honden op het perceel geen bedrijfsmatig karakter heeft en in de woonbestemming past. Hierbij heeft het college in aanmerking genomen dat structureel maximaal vijf honden, met af te toe een uitschieter naar zeven of acht honden, op het perceel aanwezig zijn en dat op het perceel geen speciale voorzieningen zijn getroffen voor de opvang van de honden. Voorts acht het college van belang dat de opvang niet is gericht op winstoogmerk en dat niet is gebleken dat de op het perceel verblijvende honden voor overlast zorgen.
Relevante planregels
2. Ingevolge het ter plaatse van het perceel geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2013" heeft het gedeelte van het perceel waarop de woning en binnenplaats zijn gelegen, de bestemming "Wonen". Het op het perceel aanwezige grasland heeft de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap".
Ingevolge artikel 14.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis gebonden beroep, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 35 m² bedraagt; de activiteiten door de bewoners van het hoofdgebouw zelf worden uitgeoefend en op eigen terrein wordt geparkeerd.
Ingevolge artikel 14.5, aanhef en onder a, wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 14.1, meer in het bijzonder voor bedrijfsmatige activiteiten.
Ingevolge artikel 4 zijn de voor "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap" aangewezen gronden bestemd voor onder meer het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden, het behoud van landschappelijke elementen, het behoud en ontwikkeling van natuurlijke waarden, de bescherming van de waarden van het aangrenzende natuurgebied en agrarisch grondgebruik.
Ingevolge artikel 36.1 is het verboden de gronden of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
De gronden van het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruik van het perceel voor het houden van honden in strijd is met de op het perceel rustende woonbestemming en agrarische bestemming. Hiertoe voert hij onder verwijzing naar de door hem overgelegde foto's aan dat de activiteiten op het perceel een structureel en bedrijfsmatig karakter hebben. Ook indien de honden niet bedrijfsmatig worden gehouden, is het houden van honden in deze omvang volgens [appellant] in strijd met het bestemmingsplan. Voorts voert hij aan dat het college zich bij het onderzoek naar het op het perceel aanwezige aantal honden en de door de honden veroorzaakte overlast niet heeft mogen baseren op de door buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte controles, die ondeugdelijk en op niet-representatieve momenten zijn uitgevoerd. [appellant] wijst er in dit verband op dat hij verschillende vormen van overlast ondervindt van het houden van de honden op het perceel. [appellant] voert verder aan dat de vijf honden van [partij] ook in de beoordeling dienen te worden betrokken en dat met het houden van de honden wel degelijk winst wordt gemaakt.
3.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 14.5 van de planregels verdragen bedrijfsmatige activiteiten zich in ieder geval niet met de woonbestemming. Het college zoekt bij gebreke van een definitie in het bestemmingsplan voor de invulling van het begrip bedrijfsmatige activiteiten aansluiting bij artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Voor zover van belang wordt een inrichting op grond van dit artikel gedefinieerd als elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
Nu een winstgevende bedrijfsmatige exploitatie niet is vereist om een inrichting aanwezig te achten en ook een in omvang alsof zij bedrijfsmatig was ondernomen bedrijvigheid ingevolge voormelde artikel onder het begrip inrichting valt, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de honden van [partij], die ook op het perceel aanwezig zijn, buiten beschouwing dienen te blijven bij de beoordeling of sprake is van bedrijfsmatige activiteiten. Dit terecht door [appellant] voorgedragen betoog leidt evenwel om het hierna volgende niet tot het beoogde resultaat.
3.2. Het college heeft zich voor zijn standpunt dat op het perceel geen activiteiten met een bedrijfsmatig karakter plaats vinden mede gebaseerd op de door buitengewoon opsporingsambtenaren ter plaatse uitgevoerde controles in de periode van 6 september 2013 tot en 20 augustus 2014.
De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de controles ondeugdelijk zijn uitgevoerd en het college hier niet op af mocht gaan. De controles zijn gedurende het gehele jaar, ook tijdens de vakantieperiode, overdag uitgevoerd en hebben plaats gevonden op de voor het perceel liggende Vijlenstraat, op de Groeneweg, vanaf welke weg blijkens de door het college ter zitting van de Afdeling toegelichte foto zicht bestaat op het perceel, en op de binnenplaats op het perceel. Bij de ruim 60 verrichte controles zijn blijkens de rapportages gemiddeld vijf honden en nooit meer dan tien honden waargenomen. De rechtbank heeft in de door [appellant] in bezwaar en beroep overgelegde foto's, waarop is te zien dat honden per auto op de binnenplaats worden afgeleverd dan wel opgehaald, dat auto's staan geparkeerd op de Vijlenstraat en dat honden loslopen op het grasveld, terecht geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat op het perceel meer honden aanwezig zijn dan door de controleurs zijn waargenomen. Ook de in hoger beroep overgelegde foto's bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er, behoudens op één moment, tegelijkertijd meer dan tien honden op het perceel verblijven.
De controleurs hebben tijdens de controles geen overlast door stank of hondengeblaf waargenomen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] de juistheid van deze waarnemingen niet onderbouwd heeft weerlegd. Voor zover [appellant] er in hoger beroep op heeft gewezen dat de geluidsoverlast met name wordt ervaren indien de honden worden opgevangen in het aan zijn woning grenzende gebouw en dat de controles hierop ten onrechte niet hebben gezien, leidt dit niet tot het oordeel dat niet mag worden afgegaan op de ten tijde van de controles gedane waarnemingen. Indien de in het gebouw verblijvende honden door het blaffen dusdanig veel lawaai maken dat [appellant] hiervan ernstige overlast ondervindt in zijn woning, zou dit geluid ook buiten te horen moeten zijn en zou dit bij de controles op zijn minst in enige mate aan het licht moeten zijn gekomen. De controleurs hebben verder evenmin waargenomen dat het halen en brengen van de honden overlast geeft voor omwonenden. Nu de auto´s bij het ophalen en brengen van de honden ook op de binnenplaats worden geparkeerd en uit de door [appellant] overgelegde foto´s van enkele aan de straatzijde geparkeerde auto´s niet kan worden afgeleid dat sprake is van een overlastsituatie, heeft de rechtbank ook in zoverre terecht geen reden gezien de bevindingen van de controleurs in twijfel te trekken.
Nu uit de verrichte controles niet is gebleken van ernstige overlast door het houden van gemiddeld vijf tot maximaal tien honden op het perceel, waaronder zich ook de honden van [partij] bevinden, en voorts op het perceel geen speciale voorzieningen zijn getroffen voor de opvang en huisvesting van de honden, reclame-uitingen voor de hondenopvang ontbreken en [partij] slechts een kostenvergoeding van € 8,00 per dag in rekening brengt voor de opvang van de honden, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat sprake is van een op winst gerichte bedrijfsmatige exploitatie van de hondenopvang dan wel dat de opvang van de honden een omvang heeft alsof zij bedrijfsmatig is. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat van met de woonbestemming strijdige bedrijfsmatige activiteiten als bedoeld in artikel 14.5 van de planregels geen sprake is.
3.3. De rechtbank heeft voorts terecht in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond gezien voor het oordeel dat het houden van de honden anderszins in strijd is met de op het perceel rustende woonbestemming. De vraag of het ter plaatse houden van de honden in strijd met de woonbestemming is, dient te worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft. Bepalend is of deze uitstraling van dien aard is dat deze planologisch gezien niet meer valt te rijmen met de woonfunctie van het perceel. De rechtbank heeft in dit kader terecht in aanmerking genomen dat de woning van [appellant] weliswaar direct grenst aan het perceel, maar het perceel buiten de bebouwde kom in landelijk gebied ligt en dat de in de omgeving aanwezige vaak agrarische bebouwing veelal verspreid over het gebied is gelegen. Gelet op het karakter van de omgeving en de feiten zoals die in rechtsoverweging 3.2 zijn weergegeven, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de ruimtelijke uitstraling van het door [partij] gehouden aantal honden niet zodanig is dat dit niet meer verenigbaar is met de woonbestemming aldaar.
Het betoog faalt.
4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank het gebruik van het grasland als losloopplek voor de honden ten onrechte niet in strijd met de op het grasland rustende bestemming heeft geacht, faalt evenzeer. Gelet op het beperkte aantal honden dat vrij rond loopt op het in landelijk gebied gelegen grasland, bestaat geen grond voor het oordeel dat het gebruik van het grasland als losloopplek zich niet verhoudt met de agrarische bestemming.
5. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd, wordt overwogen dat de rechtbank op die gronden is ingegaan. [appellant] heeft, behoudens hetgeen hierboven is besproken, geen redenen aangevoerd, waarom de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is. Het aldus aangevoerde kan reeds daarom niet tot vernietiging van die uitspraak leiden.
Conclusie
6. Vorenstaande betekent dat het college het verzoek om handhaving terecht heeft afgewezen.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Borman w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2016
604.