ECLI:NL:RVS:2016:2521

Raad van State

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
201506895/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • M. Vlasblom
  • B.P. Vermeulen
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over beperkingen aan een betoging door de burgemeester van Den Haag

In deze tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt een besluit van de burgemeester van Den Haag beoordeeld, waarbij beperkingen zijn opgelegd aan een betoging van De Buitenkerk. De burgemeester had op 10 december 2012 beperkingen gesteld aan de betoging, die onder meer inhielden dat het gebruik van tenten en het vestigen van een tentenkamp niet was toegestaan. Na een nieuw besluit op bezwaar op 20 juli 2015, waarin het bezwaar van de appellant gegrond werd verklaard, werden opnieuw beperkingen opgelegd aan de betoging. De appellant, die namens De Buitenkerk optrad, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling heeft de zaak op 8 augustus 2016 ter zitting behandeld. De burgemeester heeft in zijn besluit verwezen naar eerdere ervaringen met andere betogingen en heeft beperkingen gesteld aan de duur, omvang en het gebruik van tenten. De Afdeling oordeelt dat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opgelegde beperkingen noodzakelijk zijn en dat deze beperkingen in feite neerkomen op een verbod van de betoging. De Afdeling draagt de burgemeester op om de gebreken in het besluit van 20 juli 2015 te herstellen, waarbij het slapen in het kampement en het gebruik van meer dan één tent moet worden toegestaan, evenals een onbeperkt aantal betogers in de tent.

Uitspraak

201506895/1/A3.
Datum uitspraak: 21 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
de burgemeester van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2012 heeft de burgemeester beperkingen gesteld aan de betoging van De Buitenkerk.
Bij besluit van 20 juli 2015 heeft de burgemeester een nieuw besluit op bezwaar genomen waarbij het bezwaar van [appellant] gegrond is verklaard, het besluit van 10 december 2012 is herroepen en is bepaald dat aan het kampement de in het besluit van 20 juli 2015 vermelde beperkingen hadden moeten worden gesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep bij de Afdeling ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de burgemeester hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2016, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.L. Batting, advocaat te Den Haag, en mr. R.W.I. Alkema, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Voorgeschiedenis
2. Op 8 december 2012 heeft [appellant] namens De Buitenkerk een kennisgeving gedaan van het voornemen om met ingang van de nacht van 12 op 13 december 2012 een betoging te houden op de Koekamp in Den Haag. In de kennisgeving is vermeld dat De Buitenkerk een coalitie van kerken, burgers en organisaties is die letterlijk buiten staat en slaapt om op deze wijze om de zwaksten in de samenleving heen te staan. Het doel is niet daklozen opvang te bieden, maar de zwaksten een platform te geven om zich in eenheid richting overheid en samenleving te kunnen manifesteren. Een aantal deelnemers van 30 tot 300 wordt verwacht. Gebruik zal worden gemaakt van megafoons, versterkt geluid, spandoeken, flyers, muziekinstrumenten, grote (party)tenten, verwarming, kooktoestellen, kookgerei, veldbedden, dekens, dixi’s, draadloze internetapparatuur, accu’s, aggregaten en zonnepanelen.
Bij besluit van 10 december 2012 heeft de burgemeester beperkingen aan de betoging gesteld die onder meer inhouden dat het gebruik van tenten en het vestigen van een tentenkamp niet is toegestaan. Bij besluit van 27 juni 2013 is het bezwaar van [appellant] daartegen ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft in haar uitspraak van 23 januari 2014 geoordeeld dat [appellant] geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het besluit van 27 juni 2013. Nu de burgemeester het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk had moeten verklaren, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 27 juni 2013 vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 10 december 2012 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
3. De Afdeling heeft, anders dan de rechtbank, in haar uitspraak van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1569, geoordeeld dat het belang dat [appellant] heeft bij een inhoudelijk oordeel over de opgelegde beperkingen aan de op 8 december 2012 aangemelde betoging ten tijde van de behandeling van zijn beroep door de rechtbank niet was ontvallen. Voorts heeft de Afdeling, onder verwijzing naar haar uitspraak van 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3174, overwogen dat er in beginsel van dient te worden uitgegaan dat een kampement dat is gericht op het uiten van een visie op politiek of maatschappelijk gebied een manifestatie is in de zin van de Wet openbare manifestaties (hierna: Wom). [appellant] heeft op 8 december 2012 kennisgegeven van een demonstratie met als doel het bieden van een platform voor de zwaksten in de samenleving om zich in eenheid richting overheid en samenleving te kunnen manifesteren. [appellant] heeft toegelicht dat De Buitenkerk hiermee aandacht wil vragen voor de positie die de zwaksten in de samenleving innemen. Daarmee is kennisgegeven van een betoging in de zin van de Wom.
Ook heeft de Afdeling overwogen dat in het hier voorliggende geval het ongeclausuleerd uitsluiten van het kampement dient te worden aangemerkt als een verbod in de zin van de Wom. Ingevolge artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wom kan een verbod slechts worden gegeven indien een van de in artikel 2 genoemde belangen dat vordert. De burgemeester mocht zich niet op het standpunt stellen dat de aan de besluitvorming ten grondslag gelegde belangen een ongeclausuleerd verbod vorderden, omdat niet was gebleken dat de burgemeester niet met lichtere maatregelen had kunnen volstaan. Het besluit van 27 juni 2013 is dan ook genomen in strijd met artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wom. De Afdeling heeft geoordeeld dat de burgemeester opnieuw op het door [appellant] gemaakte bezwaar dient te besluiten met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb heeft zij bepaald dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
Het besluit van 20 juli 2015
4. Bij besluit van 20 juli 2015 heeft de burgemeester opnieuw op het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 10 december 2012 besloten. De burgemeester heeft het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 10 december 2012 herroepen en bepaald dat de volgende beperkingen aan de betoging worden gesteld:
- de demonstratie begint niet eerder dan 27 december 2012 en wordt uiterlijk op 3 januari 2013 beëindigd;
- de omvang van een eventueel tentenkamp bestaat uit maximaal één tent met minimaal twee open zijden;
- in de tent wordt niet geslapen;
- tussen 22:00 uur ’s avonds en 6:00 uur ’s ochtends verblijven maximaal drie-wakende-personen in de tent;
- het gebruik van gastoestellen, andere op brandstof gestookte toestellen en gasflessen is niet toegestaan; en
- het gebruik van middelen om in de openbare ruimte te kunnen slapen of te overnachten, zoals matjes en slaapzakken, is niet toegestaan.
5. De burgemeester stelt zich, mede onder verwijzing naar de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2 van de Wom, op het standpunt dat de aard van een betoging en de feiten en omstandigheden van het geval van belang zijn voor de vraag of en zo ja welke beperkingen aan een betoging dienen te worden gesteld. Zo bereiken problemen eerder de grenzen van het aanvaardbare naarmate de duur van de betoging langer wordt of ingeval de betoging ’s nachts plaatsvindt.
Volgens de burgemeester zijn de ervaringen met het kampement van "Wij blijven hier Den Haag" op de Koekamp van belang voor het stellen van beperkingen. In dat kampement, dat op 19 september 2012 een aanvang nam en het karakter had van een betoging, hebben zich wanordelijkheden en onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid van betogers voorgedaan. Die omstandigheden hebben uiteindelijk geleid tot het besluit van 6 december 2012 waarbij nadere beperkingen aan het kampement zijn gesteld, inhoudende onder meer dat het kampement op 13 december 2012 moest worden beëindigd. De burgemeester stelt dat tussen het voorgenomen kampement van De Buitenkerk en het kampement van "Wij blijven hier Den Haag" een directe samenhang was en dat laatstgenoemd kampement onder de vlag van De Buitenkerk zou kunnen worden vervolgd. Daarom was de vrees voor een voortduring van de problemen in het kampement van "Wij blijven hier Den Haag" gerechtvaardigd. De burgemeester heeft daarbij in aanmerking genomen dat het kampement van De Buitenkerk in de winterperiode zou worden gehouden, in de kennisgeving van [appellant] geen einddatum van het kampement is vermeld en hij onder meer te kennen heeft gegeven niet voornemens te zijn toezicht mogelijk te maken door de tenten open te houden en te verlichten.
De burgemeester stelt voorop dat het kampement van De Buitenkerk niet ongeclausuleerd is uitgesloten. Op basis van de ervaringen met het kampement van "Wij blijven hier Den Haag" heeft de burgemeester een aantal uitgangspunten voor het houden van het kampement van De Buitenkerk vastgesteld. Deze zijn erop gericht te verzekeren dat het kampement van "Wij blijven hier Den Haag" niet onder de vlag van De Buitenkerk wordt vervolgd en rust en ruimte worden geschapen om de beëindiging van dat kampement mogelijk te maken. Permanent verblijf van betogers in het kampement van De Buitenkerk mag niet plaatsvinden. Voorts dienen omvang en duur van het kampement vooraf duidelijk te zijn, toezicht mogelijk te zijn en het brandveiligheidsadvies van de brandweer te worden gevolgd. Met de gestelde beperkingen beoogt de burgemeester enerzijds een doorlopende betoging mogelijk te maken en anderzijds genoemde belangen van artikel 2 van de Wom afdoende te beschermen.
6. De burgemeester betwijfelt of [appellant] nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het besluit van 20 juli 2015, omdat [appellant] sinds december 2012 niet meer kenbaar heeft gemaakt dat hij een kampement als betoging wenst op te zetten.
6.1. [appellant] heeft in zijn brief van 28 juli 2016, die als nader stuk is ingediend, te kennen gegeven dat De Buitenkerk voornemens is om een kampement als betoging op te zetten, zodra in rechte vast komt te staan dat de burgemeester de beperkingen die in het besluit van 20 juli 2015 zijn gesteld en die volgens hem een betoging feitelijk onmogelijk maken, niet had mogen stellen. Gelet op deze toelichting en omdat niet is gebleken dat [appellant] niet meer als organisator bij De Buitenkerk is betrokken heeft [appellant] nog belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Wanordelijkheden en gezondheid
7. [appellant] betoogt dat de burgemeester geen beperkingen aan het kampement van De Buitenkerk op de Koekamp had mogen stellen. Daartoe voert hij aan dat de burgemeester de beperkingsgrond "ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden" van artikel 2 van de Wom onjuist heeft ingevuld. Ten onrechte vat de burgemeester deze beperkingsgrond op als: het tegengaan van een verstoring van de openbare orde. Onder verwijzing naar de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 9 van de Grondwet (hierna: Gw) voert [appellant] aan dat het begrip "wanordelijkheden" een beperktere strekking heeft dan "verstoring van de openbare orde". Volgens [appellant] dienen onder wanordelijkheden rellen en opstootjes met geweld tegen personen of goederen te worden verstaan. De burgemeester heeft ten onrechte feiten en omstandigheden die hij als ongewenst beschouwt aangemerkt als wanordelijkheden als bedoeld in artikel 2 van de Wom.
Daarnaast voert [appellant] aan dat de bevoegdheden als bedoeld in artikel 2 van de Wom ter bescherming van de gezondheid niet mogen worden aangewend tegen de wil van betogers. Alleen voor zover de gezondheid van andere burgers in gevaar komt, is het aanwenden van deze bevoegdheden toegestaan. Volgens [appellant] volgt dit uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) en regelgeving op het terrein van de gezondheidszorg. In dit verband wijst hij ook op artikel 21 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR) waarin de bescherming van de volksgezondheid als een beperkingsgrond wordt vermeld. Volgens [appellant] is de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015 op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
7.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Gw wordt het recht tot vergadering en betoging erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
Ingevolge het tweede lid kan de wet regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Ingevolge artikel 2 van de Wom kunnen de bij of krachtens de bepalingen uit paragraaf II (Bepalingen voor openbare plaatsen) aan overheidsorganen gegeven bevoegdheden tot beperking van het recht tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging en het recht tot vergadering en betoging, slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, kan de burgemeester naar aanleiding van een kennisgeving voorschriften en beperkingen stellen of een verbod geven.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, kan een verbod slechts worden gegeven indien een van de in artikel 2 genoemde belangen dat vordert.
7.2. [appellant] betoogt terecht dat de beperkingsgrond "ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden" niet zo ruim uitgelegd dient te worden dat daaronder het tegengaan van een verstoring van de openbare orde moet worden verstaan. Daarbij is van belang dat in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 9 van de Gw (Kamerstukken II 1975/76, 13 872, nr. 4, blz. 90, en Kamerstukken II 1976/77, 13 872, nr. 7, blz. 34), waarnaar ook in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2 van de Wom (Kamerstukken II 1986/87, 19 427, nr. 5, blz. 10) wordt verwezen, is vermeld dat doelbewust voor "bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden" als beperkingsgrond is gekozen. Het vervangen van deze beperkingsgrond door "handhaving van de openbare orde" zou een aanmerkelijke uitbreiding van de beperkingsbevoegdheid en derhalve een verzwakking van het in dit artikel vervatte grondrecht inhouden, omdat het begrip "openbare orde" zeer ruim kan worden uitgelegd.
In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2 van de Wom (Kamerstukken II 1985/86, 19 427, nr. 3, blz. 17) is daarnaast evenwel vermeld dat de betekenis van de beperkingsgrond "bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden" tot op zekere hoogte wordt beïnvloed door de context waarbinnen de grond wordt ingeroepen. De beoordeling of een samenstel van (verwachte) ongewenste gedragingen zo ernstig is dat van wanordelijkheden kan worden gesproken, hangt niet uitsluitend af van de aard van die gedragingen. Ook de plaats waar de manifestatie wordt gehouden kan hier van betekenis zijn. De mate van orde en rust welke naar algemeen inzicht op een bepaalde plaats behoort te heersen bepaalt mede wanneer de grens van wanordelijkheden wordt overschreden, aldus de geschiedenis. Gelet op deze totstandkomingsgeschiedenis volgt de Afdeling [appellant] niet in zijn betoog dat onder wanordelijkheden uitsluitend rellen en opstootjes met geweld tegen personen of goederen moeten worden verstaan.
7.3. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 20 mei 2015 overwogen dat [appellant] niet in zijn betoog kan worden gevolgd dat de bescherming van de gezondheid slechts ziet op de gezondheid van anderen dan de betogers. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. Voor zover [appellant] zich beroept op jurisprudentie van het EHRM, volgt uit het arrest van dit Hof van 9 april 2002, nr. 51346/99, §§ 51 en 52, inzake Cisse tegen Frankrijk dat een beperking met het oog op de bescherming van een in artikel 11, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) genoemd belang ook betrekking kan hebben op de gezondheid van betogers. Voorts ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat een beperking wegens de bescherming van de volksgezondheid als bedoeld in artikel 21 van het IVBPR niet de gezondheid van betogers omvat.
Het betoog faalt.
Gestelde beperkingen
8. [appellant] richt zich tegen de beperkingen die de burgemeester in het besluit van 20 juli 2015 aan het kampement van De Buitenkerk heeft gesteld. [appellant] stelt dat zich in het kampement van "Wij blijven hier Den Haag" geen problemen hebben voorgedaan, zodat de burgemeester niet op grond van zijn ervaringen met dat kampement aanleiding had mogen zien om beperkingen te stellen. Deze beperkingen komen feitelijk neer op een verbod van het kampement als betoging, terwijl niet is voldaan aan het noodzakelijkheidsvereiste. Voorts voert [appellant] aan dat het EVRM en het IVBPR geen grondslag bieden voor een maximering van de duur van het kampement op een week. Daarnaast is het volgens [appellant] niet noodzakelijk om maximaal één tent toe te staan. In andere kampementen waren meer tenten toegestaan zonder dat zich daarbij wanordelijkheden hebben voorgedaan. Ook is het niet noodzakelijk om slechts een tent met minimaal twee open zijden toe te staan. [appellant] wijst erop dat afgesloten ruimten, zoals onder meer vrachtwagens, in de openbare ruimte vaker voorkomen. Bovendien beschermt een tent met twee open zijden niet tegen weersinvloeden. Wat betreft het toestaan van maximaal drie betogers in de tent tussen 22:00 uur ’s avonds en 06:00 uur ’s ochtends voert [appellant] aan dat deze beperking ten onrechte een betoging onmogelijk maakt. Het beperken van het aantal betogers verdraagt zich niet met het kenmerk van een betoging dat opvattingen gezamenlijk worden uitgedragen, bij voorkeur met zoveel mogelijk mensen. Verder maakt de burgemeester een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer door het slapen in de tent en het gebruik van middelen om in de openbare ruimte te slapen te verbieden. Bovendien is deze maatregel niet nodig en komt slapen in de openbare ruimte, dat in de algemene plaatselijke verordening niet geheel wordt verboden, vaker voor. Tot slot voert [appellant] aan dat het niet noodzakelijk is om het gebruik van op brandstof gestookte toestellen te verbieden. Volgens hem hoeft voor een onaanvaardbaar risico voor de brandveiligheid niet te worden gevreesd, zoals blijkt uit het feit dat dergelijke toestellen ook door het leger in tenten worden gebruikt.
8.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 20 mei 2015 kan de burgemeester met het oog op de bescherming van de in artikel 2 van de Wom genoemde belangen naar aanleiding van een kennisgeving als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wom voorschriften en beperkingen stellen. Zo kan hij onder meer beperkingen stellen aan de aanvang, de plaats, de duur en de omvang van het kampement. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat de burgemeester ervaringen die zijn opgedaan bij andere betogingen bij zijn besluitvorming mag betrekken.
8.2. Anders dan [appellant] betoogt, bieden artikel 11, tweede lid, van het EVRM en artikel 21 van het IVBPR een grondslag om de duur van een kampement te beperken in het belang van de openbare veiligheid, de openbare orde, ter voorkoming van wanordelijkheden, ter bescherming van de gezondheid en ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. De Afdeling acht de keuze van de burgemeester om het kampement van De Buitenkerk te beperken tot de duur van maximaal een week in dit geval niet onredelijk.
8.3. Wat betreft de vraag of het gebruik van op brandstof gestookte toestellen kan worden toegestaan, heeft de burgemeester het advies van de brandweer van 6 februari 2012 over het kampement van Occupy Den Haag op het Malieveld in aanmerking genomen. Volgens de burgemeester geldt dit advies onverkort voor het kampement van De Buitenkerk. In het advies staat als conclusie dat het niet is toegestaan op brandstof gestookte verwarmingstoestellen of open vuur in tenten te gebruiken wegens brandgevaar en de vorming van koolmonoxide. Op gas gestookte verwarmingstoestellen zijn in tenten niet toegestaan wegens het risico op brand- en ontploffingsgevaar. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat dit advies ondeugdelijk tot stand is gekomen. In zijn reactie op de stelling van [appellant] dat dergelijke verwarmingstoestellen ook door het leger in tenten worden gebruikt, heeft de burgemeester van belang mogen achten dat het kampement van De Buitenkerk zich niet laat vergelijken met een professioneel kampement, georganiseerd door het onder strikte disciplineregels functionerende leger. Gelet op het advies van de brandweer heeft de burgemeester in redelijkheid het gebruik van gastoestellen, gasflessen en andere op brandstof gestookte toestellen kunnen verbieden.
8.4. De burgemeester stelt dat hij toezicht in de tent wil kunnen houden met één blik in de tent. De Afdeling is echter van oordeel dat de burgemeester niet aannemelijk gemaakt heeft gemaakt dat één open zijde niet volstaat om goed toezicht in een tent te houden. De burgemeester heeft daarom de beperking dat een tent minimaal twee open zijden heeft niet mogen stellen.
8.5. [appellant] heeft aangevoerd dat het kampement van essentieel belang is voor de betoging van De Buitenkerk. De tenten die De Buitenkerk wil opzetten staan symbool voor de situatie van de zwaksten in de samenleving die worstelen met permanente dakloosheid en huisvestingsproblemen, zoals daklozen en uitgeprocedeerde asielzoekers. Naar het oordeel van de Afdeling voert [appellant] terecht aan dat de burgemeester geen recht doet aan de beoogde symboolfunctie van het kampement door maximaal één tent toe te staan en maximaal drie betogers die tussen 22:00 uur ’s avonds en 06:00 uur ’s ochtends in de tent mogen verblijven. Deze beperkingen komen derhalve neer op een verbod van het kampement. De burgemeester heeft dit niet onderkend. De burgemeester had meer dan één tent moeten toestaan en, hoewel niet zonder meer in het in de kennisgeving gemelde aantal betogers van minstens 30 behoefde te worden bewilligd, diende de burgemeester meer betogers toe te staan dan het geringe aantal van drie.
De burgemeester heeft de normale wijze van nachtelijk verblijf in het kampement van De Buitenkerk onmogelijk gemaakt door als beperkingen te stellen dat in de tent niet mag worden geslapen, dat tussen 22:00 uur ’s avonds en 6:00 uur ’s ochtends alleen wakende personen in de tent mogen verblijven en dat het gebruik van middelen om in de openbare ruimte te kunnen slapen of te overnachten niet is toegestaan. Nu slapend overnachten essentieel is voor de beoogde symbolische functie van het kampement als betoging komen ook deze beperkingen neer op een verbod van het kampement. De burgemeester heeft dit eveneens niet onderkend.
De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat een van de in artikel 2 genoemde belangen in dit geval een verbod van het kampement als betoging vordert. De burgemeester heeft niet aannemelijk gemaakt dat de problemen die zich in het kampement van "Wij blijven hier Den Haag" hebben voorgedaan zich zonder meer ook zullen voordoen in het kampement van De Buitenkerk. Daarbij is van belang dat het kampement van "Wij blijven hier Den Haag" drie maanden heeft geduurd en dat de problemen groter werden naarmate het kampement voortduurde, terwijl het kampement van De Buitenkerk maximaal een week mag duren. Bovendien mag de burgemeester, voor zover hij vreest dat een kampement onder winterse omstandigheden zal plaatsvinden, als beperking stellen dat een kampement onder die omstandigheden niet is toegestaan.
Ten slotte is van belang dat de burgemeester ingevolge artikel 7, aanhef en onder b, van de Wom opdracht kan geven een betoging terstond te beëindigen indien in strijd met een voorschrift, beperking of aanwijzing wordt gehandeld. In deze bepaling is een discretionaire bevoegdheid vervat. De burgemeester dient bij het aanwenden van deze bevoegdheid het belang bij een beëindiging af te wegen tegen de in artikel 2 van de Wom genoemde belangen, zoals ook uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7 van de Wom volgt (Kamerstukken II 1985/86, 19 427, nr. 3, blz. 21). Het betoog slaagt.
8.6. Gelet op hetgeen hierboven onder 8.5 is overwogen behoeven de overige beroepsgronden tegen deze beperkingen, die neerkomen op een verbod, geen bespreking.
Eindoordeel en bestuurlijke lus
9. De Afdeling is van oordeel dat het besluit van 20 juli 2015 is genomen in strijd met artikel 5, eerste en tweede lid, aanhef en onder c, van de Wom.
10. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beslechting van het geschil aanleiding de burgemeester op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de gebreken in het besluit van 20 juli 2015 binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De burgemeester dient daartoe met inachtneming van overwegingen 8.4 en 8.5 het besluit van 20 juli 2015 te wijzigen. Bij het nemen van het besluit dient de burgemeester uit te gaan van de feiten en omstandigheden die zich op dat moment voordoen. Dit brengt tevens met zich dat hij niet meer van de in de kennisgeving van 8 december 2012 vermelde aanvangsdatum voor een kampement kan uitgaan, maar een nieuwe aanvangsdatum van na het te nemen besluit dient vast te stellen. Voor zover daarbij beperkingen aan een kampement worden gesteld dient hij in acht te nemen dat:
- het slapen in het kampement en de middelen daartoe zijn toegestaan;
- het gebruik van meer dan één tent is toegestaan;
- het aantal betogers in een tent niet wordt beperkt tot drie; en
- een tent niet minimaal twee open zijden dient te hebben.
Het nieuw te nemen besluit dient de burgemeester op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Proceskosten
11. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de burgemeester van Den Haag op om binnen acht weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen:
1. het besluit van 20 juli 2015, kenmerk BENW/2015.1119, te wijzigen en voor zover daarbij beperkingen aan een kampement als betoging worden gesteld in acht te nemen dat:
- het slapen in het kampement en de middelen daartoe zijn toegestaan;
- het gebruik van meer dan één tent is toegestaan;
- het aantal betogers in een tent niet wordt beperkt tot drie; en
- een tent niet minimaal twee open zijden dient te hebben;
2. het nieuw te nemen besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. Man
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2016
629.