ECLI:NL:RVS:2016:2510

Raad van State

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
201505631/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • A.B.M. Hent
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgtoeslag en huurtoeslag van appellant met betrekking tot verblijfsvergunningen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 mei 2015. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 31 december 2013 de voorschotten zorgtoeslag en huurtoeslag voor 2013 opnieuw vastgesteld op respectievelijk € 1.031,00 en € 0,00. Dit besluit was gebaseerd op de wijziging van de verblijfsvergunningen van [appellant] en zijn gezin, die op 5 september 2013 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie waren gewijzigd. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, omdat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt had gesteld dat [appellant] en zijn gezin geen rechtmatig verblijf hadden in de maanden januari tot en met juni 2013, wat een vereiste is voor het recht op zorgtoeslag en huurtoeslag.

Tijdens de zitting op 18 mei 2016 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] en zijn echtgenote vertegenwoordigd waren door hun advocaat, mr. W. Spijkstra. De Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had gesteld dat [appellant] en zijn echtgenote in de relevante periode geen rechtmatig verblijf hadden. De rechtbank had de besluiten van de staatssecretaris van 5 september 2013 correct geïnterpreteerd en de Belastingdienst/Toeslagen had geen nader onderzoek hoeven doen naar de verblijfstitelcodes. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

201505631/1/A2.
Datum uitspraak: 21 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 mei 2015 in zaak nr. 14/7090 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 31 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten zorgtoeslag en huurtoeslag van [appellant] voor 2013 opnieuw berekend en vastgesteld op € 1.031,00 en € 0,00.
Bij besluit van 21 januari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag voor 2013 opnieuw berekend en vastgesteld op € 1.583,00.
Bij besluit van 15 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen het besluit van 31 december 2013 gemaakte bezwaar, onder verwijzing naar het besluit van 21 januari 2014, gegrond verklaard ten aanzien van de huurtoeslag.
Bij uitspraak van 29 mei 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 15 oktober 2014 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft deze zaak en zaak nr. 201508861/1/A2 gevoegd ter zitting behandeld op 18 mei 2016, waar [appellant] en [echtgenote], beiden vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, advocaat te Beetsterzwaag, gemeente Opsterland, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
1. De minister voor Immigratie en Asiel heeft [appellant] op 24 mei 2011 een verblijfsvergunning asiel verleend met een geldigheidsduur van 6 mei 2010 tot 6 mei 2015, omdat hij bij uitzetting een reëel risico zou lopen op schending van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Zijn [echtgenote] en hun [zoon] hebben op 24 mei 2011 een verblijfsvergunning met dezelfde geldigheidsduur gekregen op de grond dat zij tot het gezin van [appellant] behoren.
Op 21 februari 2013 heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het voornemen kenbaar gemaakt de verblijfsvergunningen van [appellant] en zijn gezin met terugwerkende kracht tot 6 mei 2010 in te trekken, omdat zij bij de aanvraag van die vergunningen onjuiste gegevens hebben verstrekt dan wel relevante gegevens hebben achtergehouden.
Bij besluiten van 5 september 2013 heeft de staatssecretaris de verleningsgronden van de verblijfsvergunningen met ingang van 24 juni 2013 gewijzigd naar de grond dat [appellant] en zijn gezin als vluchtelingen in de zin van het Vluchtelingenverdrag kunnen worden aangemerkt, omdat zij tot het christendom zijn bekeerd. De verblijfsvergunningen zijn geldig tot 24 juni 2018.
2. [appellant] heeft voor 2013 zorgtoeslag en huurtoeslag aangevraagd. Bij besluit van 28 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen hem voor dat jaar een voorschot zorgtoeslag van € 2.062,00 en een voorschot huurtoeslag van € 3.166,00 toegekend.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft naar aanleiding van de besluiten van de staatssecretaris van 5 september 2013 de hiervoor onder het procesverloop vermelde besluiten genomen. Volgens de dienst heeft [appellant] geen recht op zorgtoeslag en huurtoeslag vóór 1 juli 2013, omdat hij en [echtgenote] door de wijziging van de ingangsdatum van de verblijfsvergunningen geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad in de maanden januari tot en met juni 2013, hetgeen een vereiste is om voor die tegemoetkomingen in aanmerking te komen.
Geschil en oordeel van de rechtbank
3. In geschil is of de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen recht heeft op zorgtoeslag en huurtoeslag voor de maanden januari tot en met juni 2013.
Volgens de rechtbank behelzen de besluiten van de staatssecretaris van 5 september 2013, gelet op de materiële inhoud daarvan, intrekkingen van de verblijfsvergunningen van 24 mei 2011. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt mogen stellen dat [appellant] en [echtgenote] achteraf bezien niet in het bezit waren van een geldige verblijfsvergunning voor de periode 1 januari 2013 tot 24 juni 2013, zodat [appellant] voor die periode geen recht heeft op zorgtoeslag en huurtoeslag, aldus de rechtbank.
Wettelijk kader
4. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 (verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd).
Ingevolge artikel 10, eerste lid, kan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, kan de vreemdeling aanspraken maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen, indien hij rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming ingeval de partner van de belanghebbende een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vw 2000.
5. Zorgtoeslag en huurtoeslag vallen onder de reikwijdte van de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 en artikel 9 van de Awir, zodat die bepalingen op de toekenning daarvan van toepassing zijn. Dit betekent dat, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, rechtmatig verblijf van een belanghebbende en diens partner een vereiste is om voor die toeslagen in aanmerking te komen.
Beoordeling van het hoger beroep
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank in navolging van de Belastingdienst/Toeslagen de besluiten van de staatssecretaris van 5 september 2013 onjuist heeft geïnterpreteerd. Uit die besluiten blijkt niet dat de staatssecretaris de eerder verleende verblijfsvergunningen van 24 mei 2011 formeel heeft ingetrokken. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daar ook geen nader onderzoek naar gedaan. Volgens [appellant] dient er daarom van uit te worden gegaan dat hij en [echtgenote] tot 5 september 2013 rechtmatig verblijf hebben gehad op grond van de verblijfsvergunningen van 24 mei 2011, en vanaf 5 september 2013 op grond van de verblijfsvergunningen van 5 september 2013. Dit betekent dat hij recht heeft op zorgtoeslag en huurtoeslag voor heel 2013, aldus [appellant].
6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich voor de beantwoording van de vraag of er rechtmatig verblijf is in beginsel mag baseren op de verblijfstitelcodes die door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) zijn vastgesteld, omdat de IND namens de staatssecretaris de aangewezen instantie is om te beoordelen of een vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 1 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ1093, en 21 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK0811). Indien een vreemdeling concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de aan hem toegekende verblijfstitelcode naar voren heeft gebracht, dient de Belastingdienst/Toeslagen nader onderzoek te doen naar de juistheid van die verblijfstitelcode.
6.2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de besluiten van 31 december 2013 en 21 januari 2014, waarbij de zorgtoeslag en huurtoeslag voor de maanden januari tot en met juni 2013 op nihil zijn gesteld, ten grondslag gelegd dat uit gegevens van de IND is gebleken dat [appellant] en [echtgenote] tot 24 juni 2013 verblijfstitelcode 98 hadden. Code 98 betekent dat een vreemdeling niet (meer) over een verblijfstitel beschikt, dat wil zeggen, geen rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vw 2000 (meer) heeft.
[appellant] heeft bij zijn bezwaarschrift een brief van de staatssecretaris overgelegd waarin melding wordt gemaakt van de besluiten van 5 september 2013. Die besluiten zelf waren niet bijgevoegd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de IND naar aanleiding van het bezwaar op 30 april 2014 verzocht om de verblijfstitelcodes van hem en [echtgenote] van 2009 tot dat moment. Volgens het antwoord van de IND van 2 mei 2014 heeft [appellant] van 1 augustus 2007 tot 24 juni 2013 code 98 en vanaf 24 juni 2013 code 26. [echtgenote] heeft volgens de IND van 6 mei 2010 tot 24 juni 2013 code 98 en vanaf 24 juni 2013 code 26.
[appellant] heeft de besluiten van 5 september 2013 op 7 oktober 2014, na de hoorzitting in bezwaar, alsnog aan de Belastingdienst/Toeslagen toegezonden.
Naar aanleiding van het beroep van [appellant] tegen het besluit op bezwaar van 15 oktober 2014, heeft de Belastingdienst/Toeslagen nogmaals contact opgenomen met de IND. Blijkens een overzicht van 31 maart 2015 en een gespreksverslag van 23 april 2015 heeft de IND wederom aan de Belastingdienst/Toeslagen te kennen gegeven dat [appellant] en [echtgenote] als gevolg van de besluiten van 5 september 2013 tot 24 juni 2013 code 98 hadden.
6.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen na ontvangst van de besluiten van 5 september 2013 niet opnieuw contact met de IND hoefde op te nemen alvorens op het bezwaar te beslissen. Voor dat oordeel heeft de rechtbank terecht de materiële inhoud van die besluiten van belang geacht. In die besluiten wordt gewezen op het voornemen van de staatssecretaris van 21 februari 2013 om de verblijfsvergunningen van 24 mei 2011 met terugwerkende kracht in te trekken tot 6 mei 2010, omdat [appellant] en [echtgenote] bij de aanvraag van die vergunningen onjuiste gegevens hebben verstrekt dan wel relevante gegevens hebben achtergehouden. Volgens de staatssecretaris vormen de zienswijzen van hen tegen dat voornemen en hetgeen tijdens de gehoren is ingebracht geen aanleiding om de conclusie uit dat voornemen te wijzigen, te weten dat ernstig afbreuk is gedaan aan de betrouwbaarheid van de door de betrokkenen afgelegde verklaringen. Hij heeft in de bekering van het gezin tot het christendom evenwel aanleiding gezien de verleende verblijfsvergunningen in stand te laten, zij het met een gewijzigde verleningsgrond en ingangsdatum. De verleningsgrond van [appellant] is gewijzigd van het bestaan van een reëel risico op schending van het EVRM naar het zijn van vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De verleningsgrond van [echtgenote] is gewijzigd van het tot het gezin van [appellant] behoren naar het eveneens zijn van vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Als ingangsdatum van de verblijfsvergunningen is 24 juni 2013 aangehouden, aangezien [appellant] en [echtgenote] op die datum een doopakte van henzelf en hun zoon hebben overgelegd.
Gezien voormelde inhoud van de besluiten van 5 september 2013 - in het bijzonder de wijziging van de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunningen - is het rechtsgevolg van die besluiten dat [appellant] en [echtgenote] van 6 mei 2010 tot 24 juni 2013 geen rechtmatig verblijf hebben gehad. Dat de IND naast de besluiten van 5 september 2013, naar [appellant] stelt, ten onrechte geen afzonderlijke intrekkingsbesluiten heeft genomen, maakt voor voormeld rechtsgevolg - en derhalve voor onderhavige zaak - geen verschil.
6.4. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de besluiten van 5 september 2013 de eerder ontvangen informatie van de IND verklaren dat [appellant] en [echtgenote] tot 24 juni 2013 code 98 hadden, zodat de Belastingdienst/Toeslagen bij de besluitvorming in bezwaar terecht van die code is uitgegaan. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] en [echtgenote] in de te beoordelen periode van 1 januari 2013 tot 24 juni 2013 geen rechtmatig verblijf hadden op grond van artikel 8 van de Vw 2000.
Het betoog faalt.
Eindoordeel
7. Gelet op hetgeen hiervoor onder 6.3. en 6.4. is overwogen, hebben [appellant] en [echtgenote] in de periode van 1 januari 2013 tot 24 juni 2013 geen rechtmatig verblijf gehad. Dit leidt tot de conclusie dat [appellant] voor de maanden januari tot en met juni 2013 geen recht had op zorgtoeslag en huurtoeslag.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. De Vries-Biharie
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2016
611.