ECLI:NL:RVS:2016:2478

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
201506996/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Kom Wanroij, 1e herziening' en de motivering van de raad van de gemeente Sint Anthonis

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan 'Kom Wanroij, 1e herziening', dat op 18 juni 2015 door de raad van de gemeente Sint Anthonis is vastgesteld. Appellant, wonend te Wanroij, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 19 januari 2016. In een tussenuitspraak van 17 februari 2016 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken de gebreken in het besluit te herstellen. De raad heeft op 23 juni 2016 een nieuw besluit genomen, maar appellant was niet tevreden met de wijze waarop de gebreken waren hersteld.

De Afdeling heeft in de tussenuitspraak vastgesteld dat de raad onvoldoende had gemotiveerd waarom wonen op de begane grond op het perceel niet werd toegestaan. Ook was er onvoldoende rekening gehouden met de wens van appellant om woningbouwmogelijkheden te behouden. De Afdeling heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 18 juni 2015 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd voor de plandelen met de bestemming 'Centrum'.

In de einduitspraak van 14 september 2016 heeft de Afdeling het beroep van appellant tegen het gewijzigde besluit van 23 juni 2016 ongegrond verklaard. De raad is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, maar zijn verzoek om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand is afgewezen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de gewijzigde planregels niet in de weg staan aan het realiseren van nieuwe woningen op de begane grond op het perceel.

Uitspraak

201506996/2/R2.
Datum uitspraak: 14 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Wanroij, gemeente Sint Anthonis,
appellant,
en
de raad van de gemeente Sint Anthonis,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Wanroij, 1e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2016, waar [appellant] is verschenen.
Bij tussenuitspraak van 17 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:373, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 18 juni 2015 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 30 juni 2016 heeft de raad medegedeeld dat hij op 23 juni 2016 een nieuw besluit heeft genomen naar aanleiding van de tussenuitspraak.
[appellant] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, zijn zienswijze over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 3.3 overwogen dat de raad in het bestreden besluit van 18 juni 2015 onvoldoende had gemotiveerd waarom wonen op de begane grond op het perceel [locatie 1] niet werd toegestaan.
Verder heeft de Afdeling in de tussenuitspraak onder 7.3 overwogen dat het besluit van 18 juni 2015 niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid, omdat de raad niet had onderkend dat de mogelijkheden voor woningbouw op het perceel [locatie 2] zijn beperkt en de raad geen rekening had gehouden met de wens van [appellant] om deze mogelijkheden te behouden.
Ten derde heeft de Afdeling in de tussenuitspraak onder 9.2 overwogen dat de raad niet inzichtelijk had gemaakt op welke wijze in de resterende 0,8 parkeerplaats kan worden voorzien en dat de raad niet is ingegaan op de onderbouwde stelling van [appellant] dat de aanleg van één parkeerplaats op het perceel [locatie 1] niet mogelijk is.
2. Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 18 juni 2015 gegrond. Het besluit van 18 juni 2015 dient te worden vernietigd, voor zover dat betrekking heeft op de plandelen met de bestemming "Centrum" ter plaatse van de percelen [locatie 1] en 9 en op artikel 14, lid 14.1.1, van de planregels.
3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen voornoemde gebreken in het besluit van 18 juni 2015 binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak te herstellen door te motiveren waarom wonen op de begane grond binnen de bestemming "Centrum" niet wordt toegestaan, af te wegen of er aanleiding is te voorzien in de mogelijkheid van twee woningen op het perceel [locatie 2] afzonderlijk, in geval één parkeerplaats op eigen terrein wordt aangelegd, inzichtelijk te maken op welke wijze in de resterende 0,8 parkeerplaats kan worden voorzien en te motiveren in hoeverre rekening is gehouden met de mogelijkheden om op het perceel [locatie 1] parkeerplaatsen aan te leggen, met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak onder 3.3, 3.7 en 9.2 is overwogen.
4. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 23 juni 2016 het bestemmingsplan gewijzigd. Verder heeft de raad een aanvullende motivering aan het plan ten grondslag gelegd.
Het besluit van 23 juni 2016 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) mede onderwerp van het geding.
5. [appellant] kan zich niet verenigen met de wijze waarop met het besluit van 23 juni 2016 is geprobeerd het in de tussenuitspraak onder 3.3 geconstateerde gebrek te herstellen, heeft hij in zijn zienswijze uiteen gezet. [appellant] heeft naar aanleiding van het nieuwe besluit geen zienswijze ingediend die betrekking heeft op de wijze waarop de andere gebreken dan het in overweging 3.3 van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek zijn hersteld. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellant] tegen die delen van het besluit van 23 juni 2016 geen bezwaar heeft.
6. [appellant] betoogt dat in het gewijzigde plan niet goed is geregeld dat op het perceel [locatie 1] wonen als nevenfunctie zowel op de begane grond als op de verdieping wordt toegestaan. De gewijzigde planregels staan alleen het wonen in bestaande woningen toe, terwijl ook nieuwe woningen op de begane grond en op de verdieping hadden moeten worden toegestaan, aldus [appellant].
6.1. Aan het perceel [locatie 1] is in het plan de bestemming "Centrum" en onder meer de aanduiding "overige zone - a32a" toegekend. Bij het besluit van 23 juni 2016 is aan artikel 14, lid 14.3, van de planregels, dat betrekking heeft op voornoemde aanduiding, een artikeldeel toegevoegd.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn de voor "Centrum" aangewezen gronden bestemd voor wonen op de verdieping, met dien verstande dat uitsluitend bestaande woningen zijn toegestaan.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder e, zijn gronden met voornoemde bestemming ter plaatse van de aanduiding "wonen" bestemd voor wonen, met dien verstande dat uitsluitend bestaande woningen zijn toegestaan.
Ingevolge artikel 14, lid 14.3, aanhef en onder b, geldt ter plaatse van de aanduiding "overige zone - a32a" dat wonen ook op de begane grond is toegestaan, met dien verstande dat het betreffende gebouw voor niet meer dan 50% mag worden gebruikt voor wonen.
6.2. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 3.3 overwogen dat de raad niet inzichtelijk had gemaakt waarom wonen op de begane grond op het perceel [locatie 1] niet werd toegestaan, terwijl dit onder het daarvoor geldende plan wel was toegestaan. Bij het besluit van 23 juni 2016 heeft de raad naar aanleiding van de tussenuitspraak onder meer besloten de bestemming "Centrum" van het perceel [locatie 1] zo te wijzigen dat wonen als nevenfunctie ook op de begane grond wordt toegestaan. De raad heeft beoogd dat te regelen door het toevoegen van een artikeldeel aan artikel 14, lid 14.3, van de planregels. Daardoor is volgens de raad ook wonen op de begane grond toegestaan.
6.3. [appellant] heeft onder verwijzing naar artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder d en e, van de planregels betoogd dat het geconstateerde gebrek daarmee niet is hersteld, omdat de gewijzigde planregels alleen het wonen in bestaande woningen toestaan en geen ruimte bieden voor nieuwe woningen.
Het in de tussenuitspraak onder 3.3 geconstateerde gebrek en de daarvoor geboden herstelmogelijkheid hadden alleen betrekking op het wonen op de begane grond. Voor zover [appellant] zich richt tegen de planregeling voor het wonen op de verdieping, overweegt de Afdeling dat dit betoog de reikwijdte van het door de door de Afdeling geconstateerde gebrek en de geboden herstelmogelijkheid te buiten gaat. Dit betekent dat hetgeen [appellant] in zijn zienswijze aanvoert met betrekking tot het wonen op de verdieping, buiten inhoudelijke bespreking blijft.
6.4. Ten aanzien van het wonen op de begane grond overweegt de Afdeling het volgende. Met artikel 14, lid 14.3, aanhef en onder b, van de planregels is geregeld dat wonen ter plaatse van de aan het perceel [locatie 1] toegekende aanduiding "overige zone - a32a" ook op de begane grond is toegestaan. [appellant] heeft aangevoerd dat ten onrechte alleen het wonen in bestaande woningen is toegestaan, ook op de begane grond. Artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder d, waarop [appellant] heeft gewezen, heeft echter betrekking op wonen op de verdieping, niet op wonen op de begane grond, waarop het door de Afdeling geconstateerde gebrek en de geboden herstelmogelijkheid zagen. Artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder e, heeft betrekking op gronden waaraan de aanduiding "wonen" is toegekend. Die aanduiding is niet toegekend aan het perceel [locatie 1] en heeft dan ook geen consequenties voor de woningbouwmogelijkheden op dat perceel. Gelet op het voorgaande staat het bij besluit van 23 juni 2016 gewijzigde plan niet in de weg aan het realiseren van nieuwe woningen op de begane grond op het perceel [locatie 1].
Het betoog van [appellant] mist feitelijke grondslag.
Conclusie
7. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 23 juni 2016 is ongegrond.
8. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De Afdeling wijst erop dat voor de vergoeding van de door [appellant] opgegeven verletkosten een forfaitair aantal uren van zes wordt gehanteerd. Verder heeft [appellant] gevraagd om vergoeding van het aantal uren dat hij heeft besteed aan het opstellen van verschillende stukken. Die kosten komen echter niet voor vergoeding in aanmerking.
Het verzoek van [appellant] om vergoeding van de kosten voor verleende rechtsbijstand wordt niet ingewilligd, daar uit de stukken noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken van door een erkende rechtsbijstandverlener verrichte proceshandelingen die op grond van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Sint Anthonis van 18 juni 2015, waarbij het bestemmingsplan "Kom Wanroij, 1e herziening" is vastgesteld, gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Sint Anthonis van 18 juni 2015, voor zover dat betrekking heeft op de plandelen met de bestemming "Centrum" ter plaatse van de percelen [locatie 1] en 9 en voor zover dat betrekking heeft op artikel 14, lid 14.1.1, van de planregels;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Sint Anthonis van 23 juni 2016, waarbij het bestemmingsplan "Kom Wanroij, 1e herziening" gewijzigd is vastgesteld, ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Sint Anthonis tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 319,05 (zegge: driehonderdnegentien euro en vijf cent);
V. gelast dat de raad van de gemeente Sint Anthonis aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G. Klapwijk, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Klapwijk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2016
726.