ECLI:NL:RVS:2016:2452

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
201600794/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boete opgelegd wegens woonfraude

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin een boete van € 3000,- werd opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De boete was opgelegd op basis van een melding over woonfraude. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college terecht had vastgesteld dat [appellant] een overtreding had begaan door zijn woning in gebruik te geven aan een persoon zonder huisvestingsvergunning.

De feiten zijn als volgt: op 8 januari 2014 hebben toezichthouders van de gemeente de woning van [appellant] bezocht na een melding over woonfraude. Tijdens dit bezoek troffen zij [persoon] aan, die volgens verklaringen van buurtbewoners en [persoon] zelf in de woning verbleef. [appellant] had een relatie met de moeder van [persoon] en stond geregistreerd als huurder van de woning. Het college concludeerde dat [appellant] de woning in gebruik had gegeven aan [persoon] zonder de vereiste vergunning, wat leidde tot de boete.

In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij een overtreding had begaan. Hij voerde aan dat de verklaringen van [persoon] en de overbuurvrouw niet betrouwbaar waren en dat er geen bewijs was voor de beschuldigingen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college het standpunt had ingenomen dat [appellant] de Huisvestingswet had overtreden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201600794/1/A3.
Datum uitspraak: 14 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2015 in zaak nr. 14/7965 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2014 heeft het college aan [appellant] een boete van € 3000,- opgelegd.
Bij besluit van 29 oktober 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.G.P. van Marle, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.H. van der Hijden, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Naar aanleiding van een melding over woonfraude met betrekking tot de woning op het adres [locatie] hebben twee toezichthouders van de gemeente op 8 januari 2014 die woning bezocht. De woning is aangewezen als woning die niet in gebruik mag worden gegeven aan een persoon die niet over een huisvestingsvergunning beschikt. [appellant] staat geregistreerd als huurder en bewoner van de woning en beschikt over de daartoe vereiste huisvestingsvergunning. De toezichthouders hebben in de woning [persoon] aangetroffen. [appellant] heeft een relatie met de moeder van [persoon]. Gelet op de door [persoon] en buurtbewoners tegenover de toezichthouders afgelegde verklaringen, heeft het college het standpunt ingenomen dat [appellant] niet meer in de woning woont, maar deze in gebruik heeft gegeven aan [persoon] zonder dat daarvoor een huisvestingsvergunning is verleend. Het college heeft [appellant] daarom een boete opgelegd.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat hij een overtreding heeft begaan. [persoon] heeft in de bezwaarprocedure en ter zitting bij de rechtbank verklaringen afgelegd die afwijken van hetgeen de toezichthouders als verklaring van [persoon] hebben weergegeven. Uit die later afgelegde verklaringen volgt dat [appellant] niet elders is gaan wonen en [persoon] alleen geregeld bij hem logeert. Bovendien hebben de toezichthouders hun weergave van diens verklaring niet ter controle en ondertekening aan [persoon] voorgelegd. De rechtbank heeft voorts ten onrechte veel waarde gehecht aan de verklaring die een overbuurvrouw tegenover de toezichthouders heeft afgelegd. Die verklaring bevat ongefundeerde beweringen. Ten slotte geeft een intern e-mailbericht van een medewerker van de gemeente blijk van vooringenomenheid aan de zijde van de toezichthouders, althans het college, aldus [appellant].
2.1. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Huisvestingswet, die met ingang van 1 januari 2015 door de Huisvestingswet 2014 is vervangen maar op deze zaak nog van toepassing is, is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonruimte, aangewezen overeenkomstig artikel 5, voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
2.2. De toezichthouders hebben op 9 januari 2014 op ambtseed dan wel ambtsbelofte rapport opgemaakt waarin zij hebben vermeld wat [persoon] tegenover hen heeft verklaard. Hij woont sinds twee jaar in de woning op het adres [locatie] en [appellant] woont elders in Amsterdam met zijn moeder samen. Soms slaapt [persoon] in het weekend bij vrienden. Hij slaapt in de regel in het bed in de slaapkamer. Een keer per maand slaapt hij op een luchtmatras in de woonkamer, omdat [appellant] dan zelf in het bed in de slaapkamer slaapt. [persoon] heeft van [appellant] de sleutels van de woning gekregen. Hij betaalt maandelijks aan [appellant] een bedrag van € 700,- voor huur, gas, elektra en internet. [appellant] had aan de eigenaar van de woning gevraagd of deze er bezwaar tegen had dat [persoon] in de woning ging wonen en dat bleek niet het geval. De dvd’s, de computer, de kast, de televisie en de spelcomputers in de woonkamer zijn van [persoon]. De kleding aan het wasrek en in de wasmand is van [persoon]. Ook in de kledingkast in de slaapkamer bevindt zich kleding van hem. Wellicht dat [appellant] er nog kleding heeft, maar eigenlijk heeft hij alles meegenomen toen hij naar de moeder van [persoon] ging. In de badkamer bevinden zich een tandenborstel en een tube tandpasta van [appellant]. De overige badkamerspullen zijn van [persoon]. De meeste voor [persoon] bestemde post wordt bij diens zus in Beverwijk bezorgd, maar hij ontvangt ook in de woning post, zoals zijn loonstrookjes. Het grootste deel van de week brengt hij in de woning door, aldus [persoon] volgens het rapport van de toezichthouders.
Op 20 en 27 januari 2014 hebben de toezichthouders buurtonderzoek gedaan. Zij hebben de bevindingen van dit buurtonderzoek neergelegd in een op 28 januari 2014 op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt rapport. Volgens dat rapport heeft een overbuurvrouw, die al dertig jaar tegenover de woning woont, verklaard dat zij niet beter weet dan dat sinds ongeveer twee à drie jaar een vrij forse man in de woning woont en zij deze man geregeld in en uit de woning ziet gaan met gebruik van een sleutel. Voorheen woonde er een oudere man, die zij toen dagelijks zag en thans nog wel eens ziet langskomen. Deze man blijft echter steeds kort in de woning en gaat dan weer weg. Hij komt met gebruik van een sleutel binnen en is steeds in gezelschap van een vrouw, aldus de overbuurvrouw volgens het rapport van de toezichthouders.
2.3. De door [persoon] tegenover de toezichthouders afgelegde verklaring, zoals weergegeven in het rapport van 9 januari 2014, komt erop neer dat [persoon] in de woning woont, [appellant] deze daartoe aan hem in gebruik heeft gegeven en [appellant] zelf elders is gaan wonen. Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1361), mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt rapport, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dat uitgangspunt. De verklaringen die [persoon] in de bezwaarprocedure en ter zitting bij de rechtbank heeft afgelegd, zijn daartoe onvoldoende. Deze verklaringen zijn afgelegd nadat het college een boete had opgelegd op basis van de verklaring tegenover de toezichthouders. De in het rapport van 28 januari 2014 beschreven feitelijke waarnemingen van de overbuurvrouw ondersteunen op wezenlijke onderdelen de in het rapport van 9 januari 2014 neergelegde verklaring van [persoon]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [persoon] voldoet aan de door de overbuurvrouw gegeven beschrijving van de bewoner van de woning.
Het interne e-mailbericht waarop [appellant] wijst, doet aan het voorgaande niet af. In dat bericht heeft een medewerker van de afdeling "Zoeklicht" de melding over woonfraude doorgestuurd naar de handhavingsafdeling en daarbij geschreven: "Echt een klassieke. Man heeft woning ontmoet een vriendin gaat samenwonen en geeft eigen woning in gebruik. Lijkt op een appeltje-eitje. Pakken jullie deze melding op?" Bij de afdeling "Zoeklicht" kan woonfraude worden gemeld. Het college heeft onweersproken gesteld dat deze afdeling na doorzending van een melding aan de handhavingsafdeling, geen verdere betrokkenheid bij de zaak heeft. Reeds hierom geeft het e-mailbericht geen blijk van vooringenomenheid aan de zijde van de toezichthouders of van het college.
2.4. Gelet op het vorenstaande, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college terecht het standpunt heeft ingenomen dat [appellant] artikel 7, tweede lid, van de Huisvestingswet heeft overtreden. Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Bijloos w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2016
582.