201604561/2/R1.
Datum uitspraak: 2 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te Laren,
en
de raad van de gemeente Laren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Scouting Laren" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
Daarnaast hebben [verzoeker] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 augustus 2016, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker], bijgestaan door mr. R.H. van Dijke, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. W. Verbeek, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de stichting Scouting Maggy Lekeux, vertegenwoordigd door [bestuurslid] gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in de legalisering van de scouting Maggy Lekeux op het perceel Veerweg 15 in Laren. De scouting is daar sinds 2012 illegaal gevestigd. Op het perceel is tijdelijke bebouwing aanwezig die door de scouting in gebruik wordt genomen. Ten behoeve van de scouting is de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. De omliggende gronden hebben de bestemming "Natuur". Een stukje grond aan de Goyersgracht-zuid maakt tevens deel uit van het plan en heeft ook de bestemming "Natuur". [verzoeker] en anderen richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk".
3. De raad heeft ter zitting betoogd dat [verzoeker] niet langer belang heeft bij een beoordeling van het verzoek omdat zij is verhuisd en niet meer in de omgeving van het plangebied woont. De andere verzoekers wonen volgens de raad op te grote afstand van het bestreden plandeel om daar een rechtstreeks belang bij te hebben en hebben om die reden geen belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, aldus de raad.
4. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft de eis van belanghebbendheid gesteld om te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
4.1. Ten tijde van het instellen van het beroep en het indienen van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening woonde [verzoeker] op ongeveer 90 m afstand van het bestreden plandeel op het perceel [locatie]. De andere indieners wonen op afstanden variërend van ongeveer 100 tot 130 m van het bestreden plandeel. Deze procedure leent zich niet voor een diepgaand onderzoek of [verzoeker] en anderen als belanghebbenden moeten worden aangemerkt. Of zij de ruimtelijke gevolgen van het plan kunnen ondervinden, dient in de bodemprocedure nader te worden onderzocht. Tevens dient in de bodemprocedure nader te worden onderzocht of [verzoeker] belang heeft bij voortzetting van het beroep, nu ter zitting is komen vast te staan dat zij niet langer op het perceel [locatie] woont.
De voorzieningenrechter gaat er voor de behandeling van dit verzoek vanuit dat [verzoeker] en anderen belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat [verzoeker] belang heeft bij voortzetting van het beroep.
5. [verzoeker] en anderen betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening omdat de beoogde locatie voor de scouting is gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur en de scouting de natuurfunctie onomkeerbaar belemmert. Zij wijzen erop dat de scouting een permanent gebouw wil bouwen en dat daartoe bouwmogelijkheden in het plan zijn opgenomen. [verzoeker] en anderen verzoeken de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening het plan te schorsen voor zover dat betrekking heeft op de gronden met de bestemming "Maatschappelijk", zodat geen gebruik kan worden gemaakt van de geboden nieuwe bouwmogelijkheden en zich geen onomkeerbare ontwikkelingen kunnen voordoen.
5.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2. Ter zitting is namens de scouting onvoorwaardelijk toegezegd dat hangende de behandeling van het beroep tegen het bestemmingsplan geen omgevingsvergunning voor het bouwen zal worden aangevraagd voor een permanent gebouw voor de scouting op de desbetreffende gronden. Gelet hierop en nu ook anderszins niet is gebleken dat met de inwerkingtreding van het plan onomkeerbare gevolgen zullen ontstaan voordat de Afdeling uitspraak in de bodemzaak zal hebben gedaan, is met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van de verzochte voorziening kan rechtvaardigen. Overigens merkt de voorzieningenrechter nog op dat het [verzoeker] en anderen vrij staat een nieuw verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen als mocht blijken dat zich toch onomkeerbare ontwikkelingen dreigen voor te doen voordat de Afdeling uitspraak heeft kunnen doen op het beroep tegen het plan.
6. Het verzoek wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Hagen w.g. Plambeck
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2016
159-821.