ECLI:NL:RVS:2016:2443

Raad van State

Datum uitspraak
2 september 2016
Publicatiedatum
7 september 2016
Zaaknummer
201605094/2/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Klein Where 2016 in Purmerend

Op 2 september 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil tussen verzoekers, [verzoeker A] en [verzoeker B], en de raad van de gemeente Purmerend. Het verzoek volgde op het besluit van de raad van 26 mei 2016, waarbij het bestemmingsplan "Klein Where 2016" werd vastgesteld. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 23 augustus 2016, waarbij verzoekers werden bijgestaan door mr. J. van Dijk en de raad door R.N. Leever en F.E. Bouwman, werd het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beroep van [verzoeker B] niet-ontvankelijk was, omdat hij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. De voorzieningenrechter ging er vanuit dat [verzoeker A] als belanghebbende zou worden aangemerkt, aangezien hij eigenaar is van de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein".

De voorzieningenrechter overwoog dat de sloop van bestaande bedrijfsbebouwing in het plangebied al was begonnen en dat dit ernstige overlast voor de bedrijfsvoering van [verzoeker] veroorzaakte. Echter, de voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de sloop niet in het bestemmingsplan was geregeld en de bouw van de woningen pas in 2017 zou beginnen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen, met de opmerking dat verzoekers een nieuw verzoek kunnen indienen als er onomkeerbare ontwikkelingen dreigen voor te doen voordat de Afdeling uitspraak doet in de bodemzaak.

Uitspraak

201605094/2/R6.
Datum uitspraak: 2 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A], wonend te Purmerend, en [verzoeker B], wonend te Laren (hierna: gezamenlijk en in enkelvoud: [verzoeker]),
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Purmerend,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Klein Where 2016" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
Daarnaast heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 augustus 2016, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. J. van Dijk, en de raad, vertegenwoordigd door R.N. Leever en F.E. Bouwman, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. J.W.M. Hagelaars, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in nieuwe woningen op een voormalig bedrijventerrein in Purmerend. Het bedrijf met bedrijfswoning van [verzoeker] maakt tevens deel uit van het plangebied. Ten behoeve van de nieuwe woningen is de bestemming "Wonen" toegekend en ten behoeve van het bedrijf met bedrijfswoning van [verzoeker] de bestemming "Bedrijventerrein".
3. De raad heeft aangevoerd dat het beroep voor zover ingesteld door [verzoeker B] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan worden aangemerkt. Volgens de raad heeft [verzoeker B] geen gronden in het plangebied en kan hij ook niet worden aangemerkt als gebruiker van de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein".
3.1. Deze procedure leent zich niet voor beantwoording van de vraag of [verzoeker B] belanghebbende is. De belanghebbendheid van [verzoeker B] zal in de bodemprocedure nader worden onderzocht. Nu [verzoeker A] eigenaar is van de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat [verzoeker A] als belanghebbende zal worden aangemerkt en dat het beroep inhoudelijk in de bodemprocedure zal worden behandeld. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in hetgeen de raad heeft betoogd geen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4. Het beroepschrift is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de plandelen met de bestemming "Wonen". Ter zitting heeft [verzoeker] verklaard dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening alleen is gericht tegen de plandelen met de bestemming "Wonen". [verzoeker] voert aan dat ten behoeve van de woningen reeds is begonnen met de sloop van de bestaande bedrijfsbebouwing in het plangebied. Dit veroorzaakt volgens hem ernstige overlast voor zijn bedrijfsvoering. Verder vreest hij dat wanneer wordt begonnen met de bouw van de woningen de bereikbaarheid van zijn bedrijf zal worden aangetast door het bouwverkeer.
4.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2. De voorzieningenrechter overweegt dat de sloop van gebouwen niet in het plan is geregeld. Aangezien schorsing van het bestreden besluit niet tot gevolg heeft dat geen omgevingsvergunning voor het slopen kan worden verleend en evenmin kan verhinderen dat de sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd, kan in de omstandigheid dat de sloopwerkzaamheden plaatsvinden, geen spoedeisend belang zijn gelegen, ongeacht of [verzoeker] daarvan thans overlast ervaart.
De raad heeft verder ter zitting verklaard dat de gronden na afronding van de sloopwerkzaamheden bouwrijp zullen worden gemaakt. De uitgifte van de bouwkavels en de aanvragen voor omgevingsvergunningen voor de bouw van de voorziene woningen zijn pas gepland in 2017. Op korte termijn zullen derhalve geen omgevingsvergunningen worden verleend en zal niet worden aangevangen met de bouw van de woningen.
Gelet op het voorgaande en nu ook anderszins niet is gebleken dat met de inwerkingtreding van het plan onomkeerbare gevolgen zullen ontstaan voordat de Afdeling uitspraak in de bodemzaak zal hebben gedaan, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vereiste onverwijlde spoed voor het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt. Overigens merkt de voorzieningenrechter op dat het [verzoeker] vrij staat een nieuw verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen als mocht blijken dat zich toch onomkeerbare ontwikkelingen dreigen voor te doen voordat de Afdeling uitspraak heeft kunnen doen op de beroepen tegen het plan.
5. Het verzoek wordt afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Hagen w.g. Plambeck
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2016
159-821.