ECLI:NL:RVS:2016:2442

Raad van State

Datum uitspraak
1 september 2016
Publicatiedatum
7 september 2016
Zaaknummer
201605107/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • A.B.M. Hent
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenbewaring en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 17 juni 2016. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 juli 2016 het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Karsten, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft een verweerschrift ingediend. Tijdens de behandeling van het hoger beroep erkent de staatssecretaris dat er onvolledig onderzoek is verricht en dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was door het ontbreken van een terugkeerbesluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat het hoger beroep gegrond is en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling verklaart het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 17 juni 2016 alsnog gegrond. De vreemdeling heeft recht op schadevergoeding over de periode van 17 juni 2016 tot 30 juni 2016, en de staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan op 1 september 2016.

Uitspraak

201605107/1/V3.
Datum uitspraak: 1 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 5 juli 2016 in zaak nr. 16/13250 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2016 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 juli 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Karsten, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdeling heeft desgevraagd een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In het verweerschrift in hoger beroep erkent de staatssecretaris dat hij, naar de vreemdeling in zijn eerste grief betoogt, onvolledig onderzoek heeft verricht en de maatregel van bewaring door het ontbreken van een terugkeerbesluit onrechtmatig is geweest.
De grief slaagt reeds hierom.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige in hoger beroep is aangevoerd behoeft geen bespreking meer. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 17 juni 2016 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven.
3. De staatssecretaris stelt zich in het verweerschrift in hoger beroep op het standpunt dat in het geval van de vreemdeling aanleiding bestaat de schadevergoeding te matigen.
3.1. Ingevolge artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, kan de rechtbank aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen, indien zij de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt. Artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het eerste lid van laatstbedoelde bepaling heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
3.2. De vreemdeling heeft voorafgaand aan de inbewaringstelling, tijdens het vertrekgesprek op 25 maart 2016, verklaard te beschikken over een geldig paspoort en bij die gelegenheid herhaaldelijk toegezegd dit aan de staatssecretaris op te sturen. Uit het verslag van het vertrekgesprek op 22 juni 2016 kan worden afgeleid dat de vreemdeling die toezegging niet is nagekomen en dat de staatssecretaris bij de Surinaamse autoriteiten op 9 juni 2016 voor de vreemdeling een vervangend reisdocument heeft aangevraagd. Uit het door de staatssecretaris bij de Afdeling ingediende verweerschrift blijkt dat de vreemdeling op 30 juni 2016 vrijwillig met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie met zijn paspoort is uitgereisd. De vreemdeling heeft, door zijn paspoort ondanks de gedane toezeggingen niet aan de staatssecretaris te overhandigen, gedurende de bewaring in onvoldoende mate getracht de geleden schade te beperken. Een matiging met 50 procent ligt derhalve in de rede. Aan de vreemdeling wordt na te melden vergoeding toegekend over de periode van 17 juni 2016 tot 30 juni 2016, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 5 juli 2016 in zaak nr. 16/13250;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 520,00 (zegge: vijfhonderdtwintig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.736,00 (zegge: zeventienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van de Kolk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2016
345-699-775.