201504493/1/A2.
Datum uitspraak: 3 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 april 2015 in zaak nr. 14/11467 in het geding tussen:
[appellante]
en
Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2013 heeft Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] verleende voorschot huurtoeslag over 2013 op nihil gesteld.
Bij besluit van 21 november 2014 heeft Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2016, waar [appellante], in persoon, en Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een huurtoeslag slechts toegekend als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA; thans: basisregistratie personen).
Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Ingevolge artikel 47, derde lid, van de Wet GBA wordt als datum van adreswijziging de dag opgenomen waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens betreffende het adres aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan.
Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Awir kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld op basis waarvan iemand die in de GBA niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht wordt daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Uitvoeringsregeling Awir wordt iemand die in de GBA niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven, indien blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de GBA voor de periode tot aan de datum van adreswijziging als bedoeld in artikel 47, derde lid, van de Wet GBA.
2. Op 30 augustus 2012 heeft [appellante] huurtoeslag aangevraagd. Bij besluit van 28 december 2012 heeft Belastingdienst/Toeslagen aan haar voor een woning aan het adres [locatie] te [plaats] een voorschot huurtoeslag verleend van € 1.831,00.
3. Bij besluit van 22 oktober 2013, gehandhaafd bij besluit van 21 november 2014, heeft Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] verleende voorschot huurtoeslag op nihil gesteld. Daaraan heeft de dienst ten grondslag gelegd dat voor het aanvragen van huurtoeslag voor een woning een inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA; thans: basisregistratie personen) op het adres van die woning is vereist. [appellante] was niet in de GBA ingeschreven op het adres waar zij woonde en waarvoor zij huurtoeslag wenste.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag over 2013 terecht op nihil heeft gesteld. Daartoe voert zij aan dat zij er alles aan heeft gedaan om haar adres met terugwerkende kracht alsnog veranderd te krijgen, maar dat de gemeente daar niet aan meewerkt.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 2 oktober 2013 in zaak nr. 201211146/1/A2 en van 3 december 2014 in zaak nr. 201403189/1/A2; www.raadvanstate.nl) is gelet op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht voor toekenning van huurtoeslag slechts de inschrijving in de GBA bepalend en niet of betrokkene feitelijk op het toeslagadres woonde.
Dit is, gelet op het bepaalde in artikel 9, tweede lid, van de Wht, anders als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend. Verder wordt iemand die in de GBA niet op zijn woonadres is ingeschreven, ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Uitvoeringsregeling Awir niettemin geacht op dat adres te zijn ingeschreven, indien blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de GBA voor de periode tot aan de datum van adreswijziging als bedoeld in artikel 47, derde lid, van de Wet GBA.
4.2. [appellante] heeft huurtoeslag aangevraagd voor het adres [locatie] te [plaats]. Niet in geschil is dat zij niet op dat door haar opgegeven toeslagadres in de GBA ingeschreven heeft gestaan, zodat Belastingdienst/Toeslagen ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht het voorschot huurtoeslag terecht op nihil heeft gesteld.
Met de overgelegde stukken van leveranciers van water, gas en elektriciteit heeft [appellante] weliswaar aannemelijk gemaakt dat zij feitelijk op het adres [locatie] te [plaats] heeft gewoond, maar zij had zich dan ook op dat adres in de GBA moeten inschrijven. Dat zij ervan uitging dat de woningcorporatie haar adres in de GBA zou wijzigen en de woningcorporatie dat niet heeft gedaan, komt voor haar risico. Dat het college van burgemeester en wethouders van Westland haar niet alsnog met terugwerkende kracht voor de in geschil zijnde periode op dat adres heeft willen inschrijven, komt eveneens voor haar risico. Zij had zich immers op grond van artikel 66, eerste lid, van de GBA binnen vijf dagen nadat zij was verhuisd naar haar nieuwe woonadres, haar adreswijziging aan het college moeten doorgeven. De onjuiste inschrijving kan haar derhalve worden toegerekend, zodat Belastingdienst/Toeslagen hierin terecht geen aanleiding heeft gezien om op grond van artikel 9, tweede lid, van de Wht af te wijken van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht.
Nu [appellante] nooit op het adres [locatie] te [plaats] in de GBA ingeschreven heeft gestaan, heeft Belastingdienst/Toeslagen zich voorts terecht op het standpunt gesteld, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, dat aan toepassing van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Uitvoeringsregeling Awir niet wordt toegekomen.
De slotsom is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag over 2013 terecht op nihil heeft gesteld.
4.3. Het betoog faalt.
5. Voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat zij de huurtoeslag niet kan terugbetalen, wijst de Afdeling op de door de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting toegelichte mogelijkheid om een standaardbetalingsregeling of, als aan de eisen daarvoor wordt voldaan, een betalingsregeling op maat te treffen. [appellante] dient daartoe een verzoek bij de Belastingdienst/Toeslagen in te dienen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Kramer w.g. Rijsdijk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2016
705.