201600370/1/R4, 201600810/1/R4 en 201600872/1/R4.
Datum uitspraak: 7 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in de gedingen tussen:
de stichting Stichting Cluster Agrologistieke Bedrijventerreinen Westland, gevestigd te 's-Gravenzande, gemeente Westland (hierna: de stichting),
appellante,
en
1. de raad van de gemeente Maassluis,
2. de raad van de gemeente Schiedam,
3. de raad van de gemeente Rotterdam,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 1 december 2015 heeft de raad van de gemeente Maassluis het bestemmingsplan "Hoekse Lijn" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaak nr. 201600370/1/R4.
De raad van de gemeente Maassluis heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 15 december 2015 heeft de raad van de gemeente Schiedam het bestemmingsplan "Hoekse Lijn" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaak nr. 201600810/1/R4.
De raad van de gemeente Schiedam heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 17 december 2015 heeft de raad van de gemeente Rotterdam het bestemmingsplan "Hoek van Holland - Bedrijventerrein 1e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaak nr. 201600872/1/R4.
De raad van de gemeente Rotterdam heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting heeft in alle zaken nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 29 juli 2016, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk, de raad van de gemeente Maassluis, vertegenwoordigd door mr. M.A. Klaver, werkzaam bij de gemeente, de raad van de gemeente Schiedam, vertegenwoordigd door drs. S.J.C. Hovens, werkzaam bij de gemeente, en de raad van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rolle, P. de Vreeswijk, H. de Vries en C.S. Wielens, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De minister van Infrastructuur en Milieu heeft voor de spoorlijn tussen Schiedam en Hoek van Holland (hierna: de Hoekse Lijn) bepaald dat deze geen deel meer hoeft uit te maken van het hoofdspoornet. De stadsregio Rotterdam, opgegaan in de Metropoolregio Rotterdam Den Haag, heeft in 2007 de regie over de exploitatie van deze lijn gekregen.
Het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam heeft op 10 juli 2013 besloten om de Hoekse Lijn om te bouwen naar een lijn die geschikt is voor metrovoertuigen (lightrail). Hiervoor wordt de Hoekse Lijn in Schiedam aangetakt op metrolijn B naar Nesselande. Naast deze ombouw is de stadsregio Rotterdam voornemens om de lijn in Hoek van Holland met ongeveer 1.200 meter te verlengen. Hierdoor krijgt de lijn een eindpunt op korte afstand van het strand. De thans bestreden besluiten voorzien niet in deze verlenging van de Hoekse Lijn in Hoek van Holland.
De bestemmingsplannen
2. Het door de raad van de gemeente Maassluis vastgestelde bestemmingsplan "Hoekse Lijn" omvat het gehele bestaande tracé van de Hoekse Lijn binnen de gemeente Maassluis, waarbij op een aantal locaties de bestemming "Verkeer - Railverkeer" is verbreed ten behoeve van de bouw van technische voorzieningen, geluidschermen, gelijkrichterstations en spoorbeveiligingsstations en het aanpassen van de bestaande stations. Daarnaast maakt het plan de bouw van station Maassluis Steendijkpolder mogelijk.
3. Het door de raad van de gemeente Schiedam vastgestelde bestemmingsplan "Hoekse Lijn" omvat het gehele bestaande tracé van de Hoekse Lijn binnen de gemeente Schiedam, waarbij op een aantal locaties de bestemming "Verkeer - Railverkeer" is verbreed behoeve van de bouw van technische voorzieningen, geluidschermen, gelijkrichterstations en spoorbeveiligingsstations en het aanpassen van de bestaande stations. Daarnaast maakt het plan de aantakking van de Hoekse Lijn op het metronetwerk van Rotterdam en de aanleg van een goederenoverdrachtspoor mogelijk.
4. Het door de raad van de gemeente Rotterdam vastgestelde bestemmingsplan "Hoek van Holland - Bedrijventerrein 1e herziening" omvat het station Hoek van Holland Haven en de gronden die zijn gelegen in de directe nabijheid hiervan. Het plan maakt het aanpassen van het station en de stationsomgeving ten behoeve van de ombouw mogelijk.
Het geschil
5. De stichting is een samenwerkingsverband van vijf agrologistieke bedrijventerreinen in het Westland. De stichting kan zich niet met de bestemmingsplannen verenigen om reden dat de mogelijkheid van goederenvervoer per spoor komt te vervallen en geen alternatieven voor het goederenvervoer per spoor worden geboden.
Ontvankelijkheid
6. De raden van de gemeenten Rotterdam en Schiedam betogen dat de stichting geen belanghebbende is bij het besluit. Hiertoe voeren zij aan dat de doelstelling van de stichting, zoals vermeld in het handelsregister, te algemeen is en bovendien geen van de aangesloten bedrijven is gevestigd in de plangebieden. Daarnaast wijzen de raden erop dat de door de stichting geuite wens om in de toekomst goederen te gaan vervoeren slechts een onzeker en toekomstig belang betreft.
6.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
6.2. Blijkens de statuten van de stichting ziet haar doelstelling onder meer op het behartigen van de belangen van het Westland als agrologistiek cluster in Europa. Dit doel tracht de stichting onder meer te bereiken door het verzorgen van goede interne verbindingen en het innoveren binnen de huidige vervoersmogelijkheden en het bevorderen van de bereikbaarheid van het Westland. Voorts is gebleken dat de stichting feitelijke werkzaamheden verricht ter behartiging van haar doelstelling. In de door de stichting ingebrachte stukken is onder meer vermeld dat zij in 2012 het rapport "Visie Agrologistieke bedrijventerreinen Westland 2040" heeft opgesteld en het initiatief heeft genomen voor het onderzoek naar de mogelijkheid van een containerterminal en een CargoBeamer overslagstation in Hoek van Holland. Naar het oordeel van de Afdeling behartigt de stichting dan ook een voldoende concreet belang dat rechtstreeks is betrokken bij de besluiten tot vaststelling van de bestemmingsplannen die zijn genomen in verband met de voorgenomen ombouw van de Hoekse Lijn. Gelet op het voorgaande kan de stichting als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt.
7. De raad van de gemeente Rotterdam betoogt dat de stichting haar beroepsgronden in strijd met artikel 1:6, tweede lid, en artikel 1:6a van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) buiten de beroepstermijn heeft aangevoerd.
7.1. De Afdeling stelt vast dat in de bekendmaking van de terinzagelegging van het door de raad van de gemeente Rotterdam vastgestelde plan van 6 januari 2016 - anders dan in de bekendmakingen van de terinzagelegging van de door de raden van de gemeenten Schiedam en Maassluis vastgestelde plannen - staat dat de Chw van toepassing is en dat het plan met ingang van 8 januari 2016 ter inzage is gelegd.
Naar aanleiding van het op 1 februari 2016 ingestelde beroep heeft de Afdeling bij brief van 3 februari 2016 de stichting in de gelegenheid gesteld haar beroepsgronden uiterlijk op 2 maart 2016 aan te voeren. Van deze gelegenheid heeft de stichting bij faxbericht van 2 maart 2016 gebruikgemaakt. Gelet op het feit dat de Afdeling de stichting binnen de volgens de Chw in dit geval geldende beroepstermijn heeft verzocht de beroepsgronden uiterlijk op 2 maart 2016 aan te voeren en de stichting dat op voormelde datum heeft gedaan, ziet de Afdeling geen aanleiding deze gronden buiten bespreking te laten en is het beroep van de stichting ontvankelijk. Het betoog faalt.
Toetsingskader
8. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Inhoudelijk
9. De stichting voert aan dat na uitvoering van de plannen tussen Hoek van Holland en Schiedam niet langer goederenvervoer per spoor over het gehele traject mogelijk is. Hierdoor worden de bedrijven in het Westland in hun belangen geschaad. Deze belangen zijn onvoldoende in de besluitvorming betrokken, aldus de stichting. Zij wijst ter onderbouwing van haar betoog op de door haar in 2012 opgestelde "Visie Agrologistieke bedrijventerreinen Westland 2040". Voorts wijst zij op het door haar genomen initiatief voor het onderzoek naar de mogelijkheid van een containerterminal en een CargoBeamer overslagstation in Hoek van Holland. Volgens de stichting had het goederenvervoer per spoor dan ook als alternatief moeten worden onderzocht en in de afweging moeten worden betrokken. Ter zitting heeft zij zich voorts op het standpunt gesteld dat in alle plannen een eenduidige planregeling overeenkomstig het door de raad van de gemeente Schiedam vastgestelde plan had moeten worden opgenomen. Daarnaast heeft zij ter zitting aangevoerd dat het door de raad van de gemeente Rotterdam vastgestelde plan onvoldoende ruimte biedt voor de aanleg van een voor het goederenvervoer noodzakelijke keerlus in Hoek van Holland.
9.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a en b, van de planregels van het door de raad van de gemeente Schiedam vastgestelde bestemmingsplan zijn de gronden met de bestemming "Verkeer - Railverkeer" bestemd voor spoorwegen en rail- en metroverkeer.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels van het door de raad van de gemeente Maassluis vastgestelde bestemmingsplan zijn de gronden met de bestemming "Verkeer - Railverkeer" bestemd voor spoorwegen en de daarbij behorende bermen, taluds en spoorwegovergangen.
Ingevolge artikel 15, lid 15.1, onder b, van de planregels van het door de raad van de gemeente Rotterdam vastgestelde bestemmingsplan zijn de gronden met de bestemming "Verkeer - Spoorverkeer" bestemd voor spoorbanen ten dienste van het spoorwegverkeer, met de bijbehorende voorzieningen.
9.2. De raden stellen dat op grond van deze bestemmingsomschrijvingen goederenvervoer per spoor op de Hoekse Lijn mogelijk blijft.
9.3. Naar het oordeel van de Afdeling hebben de raden zich terecht op het standpunt gesteld dat de bestemmingsplannen goederenvervoer per spoor op de Hoekse Lijn mogelijk maken. Dat de raden in de planregels van de onderscheiden bestemmingsplannen hiervoor verschillende bestemmingsomschrijvingen hebben gebruikt, betekent niet dat de planregels om deze reden onduidelijk zijn. Voorts heeft de raad van de gemeente Rotterdam ter zitting toegelicht, hetgeen door de stichting niet is weersproken, dat ook in de huidige situatie geen keerspoor ter hoogte van het station Hoek van Holland Haven aanwezig is. Ook in zoverre wordt de mogelijkheid van goederenvervoer per spoor niet beperkt in het door de raad van de gemeente Rotterdam vastgestelde bestemmingsplan. Het betoog van de stichting, dat is gebaseerd op de veronderstelling dat de bestemmingsplannen aan goederenvervoer per spoor in de weg staan, mist dan ook feitelijke grondslag. Het betoog faalt.
9.4. Hetgeen de stichting voor het overige heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar betoog dat de bestemmingsplannen goederenvervoer per spoor mogelijk hadden moeten maken, daaronder begrepen de beroepsgronden die betrekking hebben op het aan de plannen ten grondslag gelegde milieueffectrapport, kan gelet op hetgeen hiervoor onder 9.3 is overwogen buiten bespreking blijven.
Conclusie
10. De beroepen zijn ongegrond.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Boer
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2016
745.