ECLI:NL:RVS:2016:2410

Raad van State

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
7 september 2016
Zaaknummer
201601586/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Regentessekwartier - Zuid en de gevolgen voor bewoners

Op 7 september 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Regentessekwartier - Zuid" dat op 17 december 2015 door de raad van de gemeente Den Haag was vastgesteld. Appellanten, bewoners van de Bautersemstraat in Den Haag, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen dat de nieuwe hoogbouw in hun omgeving hun woon- en leefklimaat negatief zal beïnvloeden. De Afdeling heeft de zaak op 22 juni 2016 ter zitting behandeld. De appellanten betogen dat de raad met de vaststelling van het bestemmingsplan te hoge en massale bebouwing mogelijk heeft gemaakt, wat hen windhinder, verlies van uitzicht en vermindering van privacy zal opleveren. De raad heeft echter gesteld dat de bouwhoogten passen binnen de stedelijke omgeving en dat de plannen voldoen aan de eerder vastgestelde structuurvisie en het masterplan voor de Lijn 11-zone. De Afdeling heeft de ontvankelijkheid van het beroep van een van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat dit beroep niet-ontvankelijk is, omdat deze appellant geen zienswijze had ingediend over het ontwerpplan. De overige beroepen zijn gegrond verklaard, en de Afdeling heeft het besluit van de raad vernietigd voor zover het betreft de bestemming van het Esperantoplein, omdat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijke geluidhinder van horeca op dat plein. De raad is opgedragen om binnen vier weken het besluit aan te passen.

Uitspraak

201601586/1/R6.
Datum uitspraak: 7 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Den Haag,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Den Haag,
en
de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Regentessekwartier - Zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2016, waar zijn verschenen [appellant sub 1A], [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 2], drs. K.P. Nagel en ir. S.D. van der Waals en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Soetbrood Piccart, werkzaam bij de gemeente, mr. R. Sakkee en ing. P. Birnage.
Overwegingen
Het plan en het geschil
1. Het plan ziet op een deel van het "Gemeentelijke Industrieterrein" in Den Haag dat wordt omgevormd tot een stedelijke woon- en werkomgeving. Naast een actuele juridisch-planologische regeling voor bestaande functies voorziet het plan in enkele nieuwe ontwikkelingen, waaronder hoogbouw tot maximaal 50 m voor woningen.
2. Appellanten zijn bewoners van de Bautersemstraat. Zij vrezen dat de ontwikkelingen in de omgeving van hun woningen, met name de hoogbouw, hun woon- en leefklimaat zullen aantasten.
3. Voordat de door appellanten naar voren gebrachte beroepsgronden worden besproken, wordt hierna eerst ingegaan op de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant sub 2] en anderen.
Ontvankelijkheid
4. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
4.1. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is mede ingesteld namens [appellant sub 2A] en Kopersvereniging het Werkpaleis. Zij hebben geen zienswijzen over het ontwerpplan naar voren gebracht. Niet is gebleken van omstandigheden die aanleiding geven voor het oordeel dat dit aan hen redelijkerwijs niet kan worden verweten. Daarom is het beroep van [appellant sub 2] en anderen niet-ontvankelijk, voor zover het mede namens [appellant sub 2A] en Kopersvereniging het Werkpaleis is ingesteld.
Kader beoordeling beroepsgronden
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Omvang bebouwing
6. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] en anderen betogen dat de raad met de vaststelling van het plandeel "Wonen - 2" wat betreft de gronden voor en achter hun woningen te hoge en massale bebouwing mogelijk heeft gemaakt. Ter zitting hebben zij gesteld dat zij ten tijde van de oplevering van de woningen een ander beeld hadden van hoe de wijk eruit zou komen te zien. Hoogbouw hoorde daar niet bij. Zij hebben in dit verband gewezen op de structuurvisie "Den Haag 2020" en de uitwerking daarvan in het "Masterplan Lijn 11-zone" uit 2009. Zij wijzen er verder op dat recent grondgebonden eengezinswoningen zijn gebouwd op het voormalige terrein van een technische school in de buurt. Dit soort bebouwing past volgens hen beter bij hun woningen.
[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] en anderen stellen dat de hoogbouw in de omgeving hun woon- en leefklimaat zal aantasten. Zo vrezen zij windhinder. Ter zitting hebben zij gesteld dat het windklimaatonderzoek van Peutz voor hun woonomgeving ten onrechte ervan uitgaat dat de relevante activiteit "doorlopen" of "slenteren" is in plaats van "langdurig zitten". Verder voeren zij aan dat voor hen verlies van uitzicht en vermindering van privacy zal ontstaan. Zij wijzen in dit verband op de afwijkingsbevoegdheid in artikel 19, lid 19.4, van de planregels, waarmee volgens hen op te korte afstand van hun woningen balkons mogelijk worden gemaakt.
[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] en anderen concluderen dat met hun belangen als oorspronkelijke bewoners van de wijk te weinig rekening is gehouden.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bouwhoogten en -volumes passen in de stedelijke omgeving waarvan het plangebied deel uitmaakt. De raad wijst hierbij op de lange voorgeschiedenis van de herontwikkeling van het gebied. Een constante daarin is het uitgangspunt dat een hoogstedelijk woon- en werkmilieu wordt gecreëerd met bijpassende dichtheid en hoogte. In het "Masterplan Lijn 11-zone" is volgens de raad het gebied aangeduid als centrumstedelijk woon- en werkmilieu met bouwhoogten tussen 10 en 50 m en bouwaccenten tot maximaal 70 m. Daar voldoet het plan aan. Bovendien zijn de bouwhoogten teruggebracht. Enkel aan de randen van het gebied zijn enkele hoogteaccenten van 50 m voorzien. Ook worden minder woningen en bedrijvigheid mogelijk gemaakt. De raad stelt voorts dat aan de herontwikkeling van een gebied als hier aan de orde een bepaalde mate van onzekerheid eigen is. Appellanten is nooit de garantie gegeven dat hun omgeving vrij zou blijven van andere (hoge) bebouwing. Ook is nooit gegarandeerd dat zij vrij en groen uitzicht of een volledig gelijk stratenpatroon zouden houden.
Verder stelt de raad dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van appellanten. De raad wijst hierbij op de onderzoeken die Peutz heeft verricht naar de gevolgen voor het windklimaat en de bezonning. Over de afwijkingsbevoegdheid voor balkons heeft de raad ter zitting toegelicht dat die het belang dient van de bewoners van de nieuwbouw om over een goede leefomgeving te kunnen beschikken.
6.2. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat voorafgaand aan de oplevering van hun woningen door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat in de directe omgeving niet zou worden voorzien in bebouwing met de hoogten die het plan mogelijk maakt. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
6.3. In het "Masterplan Lijn 11-zone" uit 2009 staat:
"Binnen het maximaal aantal woningen zal op een aantal locaties onderzocht worden of er meer gestapeld kan worden waarbij de gemeentelijke normen t.a.v. bezonning, windhinder en parkeren onverkort van toepassing zijn. Door op sommige plekken te verdichten ontstaat de mogelijkheid op andere locaties in te steken op een lagere bebouwing ten gunste van beleving op het binnengebied (zoals de grondgebonden woningen aan de Van Bautersemstraat). In dat gebied staan nu eengezinswoningen in drie lagen en appartementen in vijf lagen. Aansluiting op de schaal van deze bebouwing is van belang. Over het algemeen is de inzet voor nieuwbouw vijf tot zeven lagen.
Aangewezen locaties waar de maximale bouwhoogte verruimd zou kunnen worden betreffen:
(…)
De Hoek van Noorwest Buitensingel - Van Boecopkade. De exacte hoogte wordt onderzocht middels ontwerpstudies en bezonningstudies.
(…)
Samenvatting
De verschillende studies zijn getoetst. De gemeente maakt zich sterk voor de volgende elementen:
• centrumstedelijk woon- werkmilieu;
• bouwhoogte tussen 10 en 50 m met bouwaccenten tot max. 70 m;
• verdichting tot max. 700 woningen;
(…)"
6.4. Hoewel het Masterplan uitgaat van lagere bebouwing op sommige plekken ten gunste van onder meer de woningen aan de Bautersemstraat, houdt dit uitgangspunt verband met verdichting en verhoging elders. Uitdrukkelijk genoemd in dit verband is de hoek Noordwest Buitensingel/Van Boecopkade, vlakbij de woningen van appellanten. Daar staat het plan bebouwing tot 50 m hoog toe, hetgeen in overeenstemming is met het Masterplan. Uit de verbeelding van het plan volgt dat de meeste bebouwing in de omgeving van appellanten maximaal 13 m hoog mag worden en dat de hoogste bebouwing van 50 m, gezien vanuit de woningen van appellanten, staat achter andere, minder hoge, bebouwing. In zoverre voorziet het plan naar het oordeel van de Afdeling in de aansluiting op de schaal van de bestaande bebouwing waarop het Masterplan doelt.
Voor zover [appellant sub 2] en anderen in het beroepschrift wijzen op een afbeelding in het Masterplan waarop lagere bebouwing is te zien dan in het plan mogelijk is gemaakt, stelt de Afdeling vast dat dit een schets betreft die weergeeft waar in het gebied ontwikkelingen plaats zullen vinden. Deze schets is niet geschikt om maximale bouwhoogten uit af te leiden, terwijl ook niets erop wijst dat deze schets daarvoor is bedoeld.
De conclusie is dat het bestreden plandeel wat betreft de hoogte van de bebouwing niet in strijd is met het Masterplan.
6.5. Voor zover [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] en anderen aanvoeren dat grondgebonden eengezinswoningen beter zouden passen bij hun woningen wordt als volgt overwogen. In de plantoelichting staat in paragraaf 3.7.1:
"Het plangebied valt binnen de Woonvisie in het centrum stedelijk woonmilieu en heeft de woonsfeer 'Stedelijk wonen in de luwte'. Het gebied is aangewezen voor binnenstedelijke transformatie met versterking van het creatieve milieu in Regentessekwartier-Zuid (stedelijk en creatief wonen rond een stadspark).
Dit plangebied biedt de stad een zeldzame kans voor uitbreiding met een nieuw woonmilieu, dat inspeelt op ongebonden creatieven, die het internationale profiel van de stad kunnen schragen. Het gebied biedt, profiterend van het sterke woonmilieu van het Regentessekwartier, kansen voor nieuwe concepten van stedelijke grondgebonden woningen, met werken aan huis en stedelijk wonen in appartementen van kleine studio's tot ruime penthouses. De beoogde ontwikkeling van de Energiecentrale zal het afwisselende uitdagende karakter van het gebied versterken.
Vernieuwing richt zich verder vooral op de toevoeging van appartementen en (grondgebonden) woningen voor stedelijk georiënteerde huishouden, zoals empty nesters, expats en gezinnen. Gestreefd wordt naar een intensief stedelijk woonmilieu met de nodige differentiatie in woningvoorraad."
De raad heeft ter zitting hieraan toegevoegd dat het realiseren van grondgebonden woningen zoals appellanten die graag zouden zien op deze plek uit financieel oogpunt niet haalbaar is. De Afdeling acht gelet op het voorgaande toereikend gemotiveerd waarom de raad ervoor heeft gekozen om op grond van ruimtelijke overwegingen en gelet op de uitvoerbaarheid van het plan in de omgeving van de woningen van appellanten te voorzien in hoogbouw.
6.6. In het als bijlage bij de plantoelichting gevoegde rapport "Windklimaatonderzoek met behulp van CFD" van Peutz van 20 oktober 2015 staat dat aan de hand van NEN-norm 8100 is beoordeeld of het plan leidt tot windhinder of -gevaar. Uit figuren f3.2 en f3.4 in dit rapport volgt dat het plan ertoe leidt dat de hinderkans op hoofdhoogte aan de achterzijde van de woningen aan de Bautersemstraat iets lager wordt. Aan de voorzijde van de woningen wordt de hinderkans aan de zuidelijke helft van de straat ook iets lager. Aan de noordelijke kant van de straat wordt de hinderkans hoger. Met name bij de nieuwbouw op de hoek van de Bautersemstraat en de Van Boecopkade ontstaat een hogere hinderkans, van maximaal 11 procent. Gelet op tabel t2.1 betekent deze kans dat het windklimaat voor de drie te onderscheiden activiteiten doorlopen, slenteren en langdurig zitten respectievelijk als matig, slecht en slecht moet worden gekwalificeerd. Voor het overige leidt het plan aan de voorzijde van de woningen weliswaar tot een verhoging van de hinderkans, maar deze blijft onder de 5 procent. Het windklimaat voor de drie voornoemde activiteiten is daarbij respectievelijk goed, goed en matig.
Gelet op deze bevindingen van het windklimaatonderzoek is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare windhinder bij de woningen van appellanten. Het plan leidt er immers toe dat de hinderkans in de omgeving van de meeste woningen van appellanten iets lager wordt dan in de huidige situatie. Bij de nieuwbouw op de hoek van de Bautersemstraat en de Van Boecopkade leidt het plan tot de grootste stijging van de hinderkans, maar dit is aan de overkant van waar de woningen van appellanten staan. De betrokken gronden zijn bestemd als "Verkeer - Verblijfsstraat" en zijn aldus onderdeel van de openbare ruimte. Ongeacht of voor dit deel wordt uitgegaan van de activiteit slenteren of langdurig zitten, is het windklimaat hier slecht, maar gelet op de bestemming en het relatief beperkte oppervlak van de betrokken gronden heeft de raad dit in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten.
6.7. Voor het plan is voorts een bezonningsonderzoek gedaan door Peutz. De resultaten daarvan zijn neergelegd in de eveneens in bijlagen bij de plantoelichting opgenomen rapportages "Bezonningsonderzoek" van 7 april 2015 en "Aanvullend bezonningsonderzoek" van 8 oktober 2015. Niet in geschil is dat volgens dit onderzoek, op basis van de in het plangebied planologisch toegestane hoogtes, bij de woningen van appellanten wordt voldaan aan het gemeentelijke beleid over schaduwwerking van gebouwen, de zogenoemde Haagse bezonningsnorm. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval niet van dit beleid heeft mogen uitgaan. Daarom bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat voor appellanten vanwege schaduwwerking van de voorziene hoogbouw geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
6.8. Over de gevolgen voor het uitzicht en de privacy van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] en anderen overweegt de Afdeling als volgt. Aangezien in de directe woonomgeving meer en hogere bebouwing mogelijk is gemaakt dan in de huidige situatie aanwezig is, zal zowel het uitzicht als de privacy van appellanten verminderen. De afwijkingsbevoegdheid voor het toestaan van balkons in artikel 19, lid 19.4, van de regels kan extra verlies van privacy tot gevolg hebben. De Afdeling ziet echter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die zijn gemoeid met de realisering van het plan, waartoe ook de belangen bij het kunnen beschikken over buitenruimte bij hun woningen behoren van de toekomstige bewoners van de nieuwbouw.
6.9. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de nadelige gevolgen van het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" voor [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] en anderen onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. De betogen falen.
Esperantoplein
7. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] en anderen richten zich verder tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" wat betreft het Esperantoplein. Zij vrezen geluidhinder vanwege het toegestane gebruik voor horeca. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] voeren tevens aan dat de voorgenomen verharde inrichting van het plein geluidhinder in de hand werkt.
7.1. Ter zitting heeft de raad gesteld dat volgens het gemeentelijke horecabeleid in situaties zoals in het plangebied op het Esperantoplein lichte horeca zoals een terras van een restaurant mogelijk kan worden gemaakt. De raad heeft ter vergelijking gewezen op de situatie op het Plein. Over de inrichting van het Esperantoplein stelt de raad dat het plein eigendom is van de gemeente en in samenspraak met omwonenden en gebruikers zal worden ingericht.
7.2. Het Esperantoplein is bestemd als "Verkeer - Verblijfsgebied". De gronden die ten zuiden grenzen aan het plein zijn bestemd als "Wonen - 2" met de aanduiding "gemengd".
Ingevolge artikel 15, lid 15.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden bestemd voor:
a. voet- en fietspaden;
b. ontsluitingswegen ten behoeve van de parkeervoorzieningen binnen de naastgelegen bestemmingen;
c. toegangsportalen, ontluchtingsmiddelen en daarmee vergelijkbare bouwwerken;
d. terrassen ten behoeve van aangrenzende horecagelegenheden;
(…),
één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, groen, water en overige voorzieningen.
Ingevolge artikel 19, lid 19.1, aanhef en onder b, zijn de voor "Wonen - 2" aangewezen gronden ter plaatse van de functieaanduiding "gemengd", uitsluitend op de begane grondlaag, tevens bestemd voor horeca in de categorie licht van de bij dit bestemmingsplan behorende "Staat van Horeca-categorieën" als opgenomen in bijlage 2 van de regels.
Ingevolge de "Staat van Horeca-categorieën" valt een horeca-inrichting in de categorie licht als deze tot maximaal 23:00 uur is geopend en uitsluitend niet-alcoholhoudende dranken serveert.
7.3. Uit de aangehaalde planregeling volgt dat het gehele Esperantoplein mag worden gebruikt voor terrassen bij horecagelegenheden die aan het plein grenzen. Weliswaar is alleen lichte horeca toegestaan, maar aangezien het plein een oppervlakte heeft van ongeveer 2.200 m2 kan niet bij voorbaat worden uitgesloten dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] en anderen daarvan meer geluidbelasting zullen ondervinden dan in een stedelijke omgeving bij woningen zoals die aan de Bautersemstraat zonder meer aanvaardbaar kan worden geacht. De raad heeft hier echter in het geheel geen onderzoek naar gedaan. Onder deze omstandigheden heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat artikel 15, lid 15.1, onder d, van de planregels, voor zover dat van toepassing is op het Esperantoplein, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In zoverre slagen de betogen.
Voor zover [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] aanvoeren dat een verharde inrichting van het plein in zijn algemeenheid leidt tot geluidhinder wordt als volgt overwogen. Niet in geschil is dat het plein thans als parkeerterrein is ingericht en wordt gebruikt. Artikel 15, lid 15.1, van de regels brengt wat dit betreft, afgezien van onderdeel d, geen relevante wijziging met zich. In zoverre faalt het betoog van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B].
7.4. Gelet op het voorgaande dient het bestreden besluit te worden vernietigd voor zover artikel 15, lid 15.1, onder d, van de planregels van toepassing is op het Esperantoplein.
Groen
8. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] stellen dat de raad had moeten voorzien in meer groen in de omgeving, dat zij wezenlijk achten voor de leefbaarheid van de wijk. Zij stellen dat bij eerdere ontwikkelingen voor een groene inrichting gezorgd zou worden, maar daar is volgens hen maar weinig van terecht gekomen. Een groene inrichting van de wijk had volgens [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in het plan gewaarborgd moeten worden.
8.1. Aan de gronden rondom de woningen aan de Bautersemstraat is de bestemming "Verkeer - Verblijfsstraat" toegekend. Ingevolge artikel 16, lid 16.1, van de planregels zijn deze gronden mede bestemd voor groen behorend bij de verkeersbestemming. Ten noorden van de woningen, langs de Van Boecopkade, is met de bestemming "Groen" voorzien in een groenstrook. In zoverre voorziet het plan in groen in de directe omgeving van de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad had moeten voorzien in meer waarborgen voor de realisering van groen in de omgeving.
Het betoog faalt.
Parkeren
9. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] en anderen richten zich tevens tegen het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1". Zij betogen dat de raad hier niet heeft mogen voorzien in een centrale parkeervoorziening voor het plangebied. Zij vrezen dat die zal leiden tot meer en onnodige verkeersbewegingen in de wijk, op straten die verkeersluw zouden moeten zijn.
9.1. De raad heeft ter zitting gesteld dat het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" alleen een parkeervoorziening toestaat ten dienste van de hoofdbestemming. Een zelfstandige parkeergarage is volgens de raad niet mogelijk.
9.2. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, van de planregels zijn de voor "Gemengd - 1" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van bedrijven in de categorieën A en B van de bij dit bestemmingsplan behorende "Staat van bedrijven bij functiemenging" als opgenomen in bijlage 1 van de regels;
b. dienstverlening;
c. kantoor;
d. horeca in de categorie middelzwaar van de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van Horeca-categorieën als opgenomen in bijlage 2 van de regels;
e. nutsvoorzieningen;
een en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen.
9.3. Uit artikel 6, lid 6.1, van de planregels volgt dat op de voor "Gemengd - 1" aangewezen gronden alleen een parkeervoorziening is toegestaan die behoort bij de onder a tot en met e genoemde functies. Dit betekent dat de vrees van appellanten dat in dit deel van het plangebied een centrale parkeervoorziening wordt gebouwd niet terecht is. Daarom missen de betogen feitelijke grondslag.
Behandeling zienswijzen
10. [appellant sub 2] en anderen stellen dat zij bij hun zienswijzen foto’s en kaarten hebben gevoegd, maar dat die bij het inspreken op 2 december niet aanwezig waren bij de Commissie ruimte.
10.1. De raad stelt dat in het raadsvoorstel in het algemeen wordt volstaan met de tekst van een zienswijze, gelet op de omvang van alle zienswijzen en bijlagen. De raad heeft wel van de bijlagen van de zienswijze kennis genomen, omdat na binnenkomst de zienswijzen met de bijlagen aan de raadsleden worden doorgezonden. Ook komen de zienswijzen op de lijst met ingekomen stukken van de raad.
10.2. Gelet op de toelichting van de raad bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de zienswijzen van [appellant sub 2] en anderen niet volledig bij de voorbereiding van het bestreden besluit zijn betrokken. Reeds hierom leidt het betoog niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
Conclusie
11. De beroepen zijn gegrond.
11.1. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
12. Niet is gebleken van proceskosten van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] en anderen die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld namens [appellant sub 2A] en Kopersvereniging het Werkpaleis;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en dat van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ontvankelijk, gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Den Haag van 17 december 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Regentessekwartier-Zuid" voor zover artikel 15, lid 15.1, onder d, van de planregels van toepassing is op het Esperantoplein;
IV. draagt de raad van de gemeente Den Haag op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.;
V. gelast dat de raad van de gemeente Den Haag aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, en € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 2] en anderen vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, griffier.
w.g. Van Sloten
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2016
717.