201508381/1/R4.
Datum uitspraak: 7 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Zuidhorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Schiere Dörpkes" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2016, waar de raad, vertegenwoordigd door M.H. van Schoonhoven en P.W. de Boer, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door R.G.M. Louwes, is verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. R. den Uyl, gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. [appellant] woont aan de [locatie 1] in Pieterzijl. Hij maakt bezwaren tegen het wijzigen van de bestemming van de gronden achter de percelen Brugstraat 4-26. In het vorige plan waren deze gronden voor agrarische doeleinden bestemd. In het voorliggende plan hebben deze gronden de bestemming "Tuin" gekregen.
[appellant] voert als bezwaar aan dat de gemeente de gronden aan een van de bewoners heeft verkocht, maar dat hij de gronden ook graag had willen kopen. Deze bewoner heeft daarna stukjes grond doorverkocht aan andere bewoners, maar heeft geweigerd aan hem een stukje grond te verkopen. Zo hebben zijn buren een stuk grond recht achter zijn perceel kunnen kopen waarop zij een garage willen gaan bouwen. Als zij daar toestemming voor krijgen, is daarvoor ook een achterom nodig. Hierdoor kan [appellant] zelf geen garage bouwen als hij toch nog in staat zal worden gesteld om een stuk grond te kopen. [appellant] wil dat de Afdeling hem het stuk grond toewijst dat recht achter zijn perceel en achter het perceel [locatie 2] van zijn andere buren ligt, en dat de Afdeling een uitspraak doet waarin de Afdeling hem toestaat dit stuk grond toch nog te kopen. Als dit niet mogelijk is, wil [appellant] schadevergoeding.
Verder stelt [appellant] dat hij altijd de mogelijkheid wil hebben om via de grond van zijn buren achter zijn schuur te kunnen komen, omdat dit soms nodig is om zijn schuur te kunnen onderhouden en reparaties uit te kunnen voeren. Voorts stelt [appellant] dat de bewoners van de Brugstraat de gronden lange tijd hebben gebruikt als tuin, terwijl deze een agrarische bestemming hadden. Hij beklaagt zich erover dat het gemeentebestuur nooit tegen dit illegale gebruik is opgetreden. Volgens [appellant] is ook ten onrechte nooit opgetreden tegen de bouw van een speelhut door zijn buren.
2.1. De raad stelt wat betreft het bezwaar van [appellant] over de wijze waarop de verkoop van de grond tot stand is gekomen en de grond is verdeeld onder enkele bewoners, dat [appellant] ten tijde van de voorbereiding van het plan ook in de gelegenheid is geweest een stuk grond te kopen. Verder heeft de raad een verbod om te bouwen in het plan opgenomen op de gronden die als "Tuin" zijn bestemd. De raad wil hiermee voorkomen dat er gebouwen worden gebouwd achter de percelen van derden. Er mogen wel vergunningvrije bouwwerken worden gebouwd op het achtererfgebied. In zijn verweerschrift stelt de raad dat de speelhut, waarvan [appellant] heeft gesteld dat deze illegaal is gebouwd, zich op het achtererf van het desbetreffende perceel bevindt dat voor "Wonen" is bestemd en niet op de grond met de bestemming "Tuin". Verder wijst de raad erop dat artikel 5:56 van het Burgerlijk Wetboek het mogelijk maakt de grond van de buren te gebruiken om de schuur die op de perceelsgrens staat, te onderhouden, maar dat dit uitsluitend mogelijk is als aan de in dit artikel aangegeven voorwaarden wordt voldaan.
2.2. De gronden achter de percelen aan de Brugstraat 4-26 waren in het vorige plan voor agrarische doeleinden bestemd. In het voorliggende plan is hieraan de bestemming "Tuin" toegekend. In artikel 15, lid 15.2, onder a en b, van de planregels staat dat op of in deze gronden geen gebouwen en geen overkappingen mogen worden gebouwd.
De Afdeling stelt vast dat de bezwaren van [appellant] vooral te maken hebben met de privaatrechtelijke overeenkomsten die de gemeente en sommige andere bewoners van de Brugstraat hebben gesloten over de verkoop van een stuk grond, en te maken hebben met onderlinge persoonlijke verhoudingen. Deze bezwaren kunnen in deze procedure echter niet inhoudelijk worden besproken. De reden hiervoor is dat deze bezwaren niets te maken hebben met de vragen die wel aan de orde kunnen worden gesteld. Dit is de vraag of de raad zich wel of niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Tuin" strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Ook kan de vraag aan de orde worden gesteld of het bestreden besluit om een andere reden is voorbereid of genomen in strijd met het recht. [appellant] heeft geen gronden aangevoerd die de Afdeling aanleiding geven voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of in strijd is met het recht.
2.3. Voor zover [appellant] er in beroep over klaagt dat het gemeentebestuur ten onrechte niet is opgetreden tegen het naar zijn mening illegale gebruik als tuin dat in het verleden van de grond is gemaakt, merkt de Afdeling het volgende op. In deze procedure is een besluit aan de orde waarbij de raad een bestemmingsplan heeft vastgesteld. Niet aan de orde is een besluit waarbij het college van burgemeester en wethouders heeft beslist over handhaving naar aanleiding van een vermeende overtreding van een of meer wettelijke bepalingen. Hetzelfde geldt wat betreft de speelhut, die zijn buren volgens [appellant] illegaal hebben gebouwd op hun perceel.
2.4. Voor zover [appellant] in beroep verzoekt om vergoeding van planschade, merkt de Afdeling op dat in artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening staat dat het college van burgemeester en wethouders op aanvraag in bepaalde gevallen een tegemoetkoming in de schade toekent. Indien [appellant] vindt dat hij aan de hieraan gestelde voorwaarden voldoet, kan hij bij het college een dergelijke aanvraag indienen.
3. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2016
177.