201506700/1/A2.
Datum uitspraak: 7 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 juli 2015 in zaak nr. 14/7677 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2011 gewijzigd naar € 3.649,00.
Bij besluit van 10 december 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. G. Kaya, advocaat te Breda, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst en [appellante] in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te dienen.
Bij brief van 9 juni 2016 heeft [appellante] nadere stukken overgelegd.
Bij brief van 17 juni 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een nadere reactie gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van hernieuwde behandeling ter zitting, waarna het onderzoek is gesloten.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1. [appellante] maakte in 2011 voor haar zoon gebruik van kinderopvang via [kindercentrum] en gastouderopvang via [gastouderbureau]. Daarvoor heeft zij kinderopvangtoeslag aangevraagd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op basis van die aanvraag aan [appellante] voorschotten kinderopvangtoeslag verleend. Na controle heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] bij het in het procesverloop vermelde besluit van 15 oktober 2014 gewijzigd naar € 3.649,00.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 10 december 2014, waarbij het door [appellante] tegen het besluit van 15 oktober 2014 gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard, ten grondslag gelegd dat uit de jaaropgave van [gastouderbureau] volgt dat [appellante] alleen voor de periode van 1 februari 2011 tot en met 30 juni 2011 gebruik heeft gemaakt van gastouderopvang via dat gastouderbureau. Voor deze opvang heeft zij recht op kinderopvangtoeslag. Voor de kinderopvang via [kindercentrum] komt haar geen kinderopvangtoeslag toe, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft te kennen gegeven dat voor de maand januari 2011 abusievelijk een recht op kinderopvangtoeslag is vastgesteld, hetgeen niet meer kan worden herzien. Hierdoor is in hoger beroep alleen het recht op kinderopvangtoeslag voor de opvang via [kindercentrum] over de maanden februari tot en met december 2011 in geschil.
De rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] over het jaar 2011 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag voor de kinderopvang via [kindercentrum]. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [appellante] geen jaaropgave of andere stukken heeft overgelegd waaruit de kosten voor kinderopvang via dat kindercentrum blijken, waardoor zij niet heeft aangetoond wat de hoogte van deze kosten is. Daardoor kan evenmin worden vastgesteld of [appellante] alle kosten daadwerkelijk heeft voldaan, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3. In hoger beroep werpt de Belastingdienst/Toeslagen het ontbreken van een jaaropgave niet meer tegen. [appellante] heeft een jaaropgave van [kindercentrum] overgelegd waaruit blijkt dat het totaal aan opvangkosten voor het jaar 2011 € 9.672,36 was.
4. [appellante] erkent dat zij niet het volledige bedrag aan opvangkosten via [kindercentrum] heeft voldaan. Er is een achterstand ontstaan wat betreft de betaling van de maand mei van het jaar 2011. Hiervoor is een betalingsregeling getroffen. Zij heeft in totaal € 140,00 van de achterstand van € 806,03 betaald. Het restantbedrag van € 666,00 heeft zij niet meer voldaan, omdat zij geen vervolg heeft gegeven aan de betalingsregeling na het faillissement van [kindercentrum].
5. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich naar aanleiding hiervan op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat het kindercentrum failliet is gegaan [appellante] niet ontslaat van haar betalingsverplichting. Nu vaststaat dat de kosten van kinderopvang via [kindercentrum] niet volledig zijn voldaan, houdt de Belastingdienst/Toeslagen vast aan zijn standpunt dat [appellante] geen recht heeft op toeslag voor de opvang via dat kindercentrum.
6. [appellante] betoogt dat in haar geval sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen, hoewel de kosten voor kinderopvang via [kindercentrum] niet volledig zijn voldaan, niet aan zijn standpunt heeft mogen vasthouden. [appellante] wijst in dit verband op het faillissement van [kindercentrum] en de omstandigheid dat zij van 28 december 2010 tot 18 december 2013 in de schuldsanering heeft gezeten en die met een "schone lei" heeft afgesloten.
6.1. Ingevolge artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd kindercentrum plaatsvindt.
Ingevolge artikel 1.7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 1.52, eerste lid, geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 2 van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang (hierna: het Besluit), wordt de hoogte van de kinderopvangtoeslag voor iedere kalendermaand afzonderlijk bepaald.
6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2829) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor zulke opvang heeft gemaakt en wat de hoogte ervan is. 6.3. In de door [appellante] overgelegde jaaropgave 2011 van [kindercentrum] is vermeld dat [appellante] een bedrag van € 9.672,36 aan kosten voor kinderopvang heeft gehad. [appellante] heeft met de overgelegde bankafschriften aangetoond dat zij een bedrag van in totaal € 9.006,33 aan het kindercentrum heeft betaald. Nu het bedrag aan kosten dat [appellante] blijkens de jaaropgave verschuldigd is niet overeenkomt met het bedrag van de daadwerkelijk betaalde kosten, moet worden aangenomen dat de kinderopvang niet op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp heeft plaatsgevonden. Het gevolg daarvan is dat [appellante] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag en de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot terecht heeft herzien. Dat [kindercentrum] failliet is gegaan en dat op [appellante] de schuldsaneringsregeling van de Wet schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is verklaard, maakt niet dat zij niet hoeft aan te tonen alle kosten voor kinderopvang te hebben betaald.
6.4. Het betoog faalt.
7. [appellante] betoogt voorts, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 februari 2015 in zaak nr. 14/5568, dat de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 2 van het Besluit kinderopvangtoeslag de kinderopvangtoeslag per maand dient vast te stellen. Indien [appellante] heeft aangetoond een gedeelte van de kosten voor kinderopvang via [kindercentrum] te hebben betaald, is het disproportioneel om het voorschot wat betreft die opvang te herzien naar nihil.
7.1. Dit betoog faalt. Dat [appellante] kan aantonen dat zij een gedeelte van de kosten van kinderopvang via [kindercentrum] wel heeft voldaan, betekent niet dat zij aanspraak kan maken op een evenredig lager voorschot. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraken van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114 en van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2519), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. De verwijzing van [appellante] naar artikel 2 van het Besluit maakt dit niet anders, nu deze bepaling betrekking heeft op gedurende het toeslagjaar doorgegeven wijzigingen die van invloed kunnen zijn op de hoogte van het voorschot kinderopvangtoeslag. Dit staat los van de vraag of de vraagouder na afloop van het toeslagjaar heeft aangetoond dat de kosten van kinderopvang die zijn gemaakt ook daadwerkelijk zijn voldaan. Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4679. Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Koeman w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2016
480-809.