ECLI:NL:RVS:2016:2384

Raad van State

Datum uitspraak
25 augustus 2016
Publicatiedatum
31 augustus 2016
Zaaknummer
201602433/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • E. Steendijk
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag verlenging verblijfsvergunning en inreisverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 9 maart 2016. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 9 september 2014 was afgewezen. Tevens werd de verblijfsvergunning ingetrokken en een inreisverbod opgelegd. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar de staatssecretaris verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde op 9 maart 2016 dat het besluit van 9 december 2015, waarin het eerdere besluit werd heroverwogen, vernietigd moest worden en dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank kende ook proceskostenvergoeding toe aan de vreemdeling.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.J. van der Graaf, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. In het hoger beroep werd door de vreemdeling aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding had toegekend voor het indienen van een aanvullend beroepschrift. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de grief van de vreemdeling slaagde, omdat het aanvullend beroepschrift als een aanvulling op de gronden van het beroep moest worden beschouwd. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze geen proceskostenveroordeling had uitgesproken voor het aanvullend beroepschrift, en stelde de proceskosten vast op € 248,00. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdeling.

Uitspraak

201602433/1/V1.
Datum uitspraak: 25 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 9 maart 2016 in zaak nr. 15/16652 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2014 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van een aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen, die verblijfsvergunning ingetrokken en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij besluit van 3 september 2015 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 9 december 2015 heeft de staatssecretaris het besluit van 3 september 2015 ingetrokken en het tegen het besluit van 9 september 2014 door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 maart 2016 heeft de rechtbank het tegen het besluit van 9 december 2015 door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Voorts heeft de rechtbank de staatssecretaris veroordeeld in de door de vreemdeling in beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 992,00. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.J. van der Graaf, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen de vreemdeling als grief 1 en 2 in het hogerberoepschrift heeft aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. De vreemdeling heeft tegen het besluit van 3 september 2015 beroep ingesteld. Naar aanleiding van het besluit van 9 december 2015 heeft de rechtbank de vreemdeling bij brief van 11 december 2015 in de gelegenheid gesteld om aanvullende beroepsgronden in te dienen. Bij brief van 28 december 2015 heeft de vreemdeling van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
3. De vreemdeling klaagt in grief 3 dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor het door hem, naar aanleiding van het besluit van 9 december 2015, ingediende beroepschrift van 28 december 2015.
3.1. Niet in geschil is dat de vreemdeling om vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten in beroep heeft verzocht en dat de rechtbank een proceskostenvergoeding heeft toegekend voor het indienen van het tegen het besluit van 3 september 2015 gerichte beroepschrift van 15 oktober 2015 en het bijwonen van de zitting, maar niet voor het indienen van het beroepschrift van 28 december 2015.
3.2. Gelet op hetgeen onder 2 is overwogen heeft de vreemdeling aanvullende gronden van beroep ingediend tegen een, hangende de procedure bij de rechtbank genomen, nader besluit. De rechtbank heeft, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, het besluit van 9 december 2015 van rechtswege aangemerkt als onderwerp van het geding en dit besluit getoetst aan de hand van de door de vreemdeling ingediende aanvullende beroepsgronden. Derhalve dient het tegen het besluit van 9 december 2015 ingediende beroepschrift van 28 december 2015 te worden beschouwd als een aanvulling van de gronden van het beroep van rechtswege. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling uitgesproken voor het indienen van het beroepschrift van 28 december 2015.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken voor het indienen van het beroepschrift van de vreemdeling van 28 december 2015. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling de proceskosten voor het indienen van het beroepschrift van 28 december 2015 vaststellen op een bedrag van € 248,00. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 9 maart 2016 in zaak nr. 15/16652, voor zover de rechtbank geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken voor het indienen van het beroepschrift van de vreemdeling van 28 december 2015;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 744,00 (zegge: zevenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Paaschen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van Paaschen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2016
766.