201601907/1/V1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2016 in zaak nr. 15/4899 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam.
Procesverloop
Bij brief van 17 maart 2015 heeft het college, voor zover thans van belang, gereageerd op een verzoek van de vreemdeling om hem onderdak en leefgeld te verstrekken.
Bij besluit van 30 juli 2015 heeft het college het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 maart 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep betreffende het verzoek om onderdak en aanspraken op basis van het beleid van het college ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Aanleiding
1. In hoger beroep is onbestreden dat de vreemdeling niet rechtmatig in Nederland verblijft. De vreemdeling heeft het college verzocht om hem onderdak en leefgeld te verstrekken. Hij heeft daarbij een beroep gedaan op het beleid van het college dat betrekking heeft op voorzieningen voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. In hoger beroep is in geschil of het college in het besluit van 30 juli 2015 in reactie op het verzoek van de vreemdeling mocht volstaan met een verwijzing naar de zogenoemde bed-bad-broodvoorziening.
Bevoegdheid rechtbank
2. Uit de uitspraken van de Afdeling van 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1782 en ECLI:NL:RVS:2016:1783, volgt dat de brief van het college van 17 maart 2015 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De reactie van het college in die brief is een feitelijke handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). Gelet op artikel 8:7, derde lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, is de rechtbank Amsterdam dan ook onbevoegd kennis te nemen van het tegen het besluit van 30 juli 2015 door de vreemdeling ingestelde beroep, nu de rechtbank Den Haag daartoe bij uitsluiting bevoegd is. Met het oog op effectieve geschilbeslechting ziet de Afdeling evenwel aanleiding om de aangevallen uitspraak krachtens artikel 8:117 van de Awb als bevoegdelijk gedaan aan te merken. Grief
3. In de grief betoogt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan het beleid van het college over het Programma Vreemdelingen. Onder verwijzing naar het Uitvoeringsplan Programma Vreemdelingen van de gemeente Amsterdam van 2 juni 2015, voert de vreemdeling aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte heeft volstaan met een verwijzing naar de bed-bad-broodvoorziening, nu hij gezien zijn medische problematiek die hij aan zijn verzoek van 4 februari 2015 ten grondslag heeft gelegd in aanmerking komt voor een voorziening uit het Programma Vreemdelingen.
3.1. Zoals de Afdeling in eerdergenoemde uitspraak van 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1783, heeft overwogen, vermeldt het Uitvoeringsplan Programma Vreemdelingen dat het college in beginsel volstaat met een verwijzing naar de bed-bad-broodvoorziening. Ook vermeldt dat Uitvoeringsplan dat als een vreemdeling in aanmerking wil komen voor een voorziening uit het Programma Vreemdelingen, het aan die vreemdeling is om met een begin van bewijs te komen dat de bed-bad-broodvoorziening in zijn geval niet toereikend is. 3.2. De vreemdeling heeft aan zijn verzoek van 4 februari 2015 ten grondslag gelegd dat hij ziek en insulineafhankelijk is en dat het op straat voor hem onmogelijk is om het regelmatige levens- en voedingspatroon aan te houden dat hij gezien zijn ziekte moet aanhouden. Ter staving hiervan heeft hij stukken overgelegd van artsen van de polikliniek Interne Geneeskunde en zijn huisarts. Uit deze stukken komt naar voren dat de vreemdeling zeer ernstige gezondheidsproblemen heeft door jarenlang onvoldoende behandelde suikerziekte, dat hij daardoor verscheidene lange termijn effecten heeft ontwikkeld en dat het om verergering te voorkomen noodzakelijk is dat de vreemdeling een zeer regelmatig leefpatroon hanteert met vaste eetmomenten op een dag, beschikt over gezonde voeding en een regelmatig rust- en beweegpatroon heeft.
3.3. Gezien hetgeen onder 3.2. is overwogen, heeft het college ondeugdelijk gemotiveerd dat de vreemdeling geen begin van bewijs heeft geleverd als bedoeld in het Uitvoeringsplan Programma Vreemdelingen. Het college heeft daarom ondeugdelijk gemotiveerd dat het in overeenstemming met zijn beleid heeft gehandeld door in het besluit van 30 juli 2015 te volstaan met een verwijzing van de vreemdeling naar de bed-bad-broodvoorziening. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
In zoverre slaagt de grief.
4. Hetgeen de vreemdeling voor het overige aanvoert en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
Conclusie
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank het door de vreemdeling tegen het besluit van 30 juli 2015 ingestelde beroep dat ziet op zijn verzoek om onderdak en aanspraken op basis van het beleid van het college over voorzieningen voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen, ongegrond heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling dat beroep alsnog gegrond verklaren. Voorts zal de Afdeling het besluit van 30 juli 2015 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen, voor zover het college daarbij het door de vreemdeling tegen de brief van 17 maart 2015 gemaakte bezwaar dat ziet op zijn verzoek om onderdak en aanspraken op basis van het beleid van het college over voorzieningen voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen, ongegrond heeft verklaard. Het college moet een nieuw besluit nemen op dat bezwaar.
6. Het college moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2016 in zaak nr. 15/4899, voor zover zij daarbij het beroep dat ziet op het verzoek om onderdak en aanspraken op basis van het beleid van het college over voorzieningen voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen, ongegrond heeft verklaard;
III. verklaart dat beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam van 30 juli 2015, kenmerk 107548, voor zover het daarbij het bezwaar dat ziet op het verzoek om onderdak en aanspraken op basis van het beleid van het college over voorzieningen voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen, ongegrond heeft verklaard;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.D.J. van Heijst, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Van Heijst
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2016
787.