ECLI:NL:RVS:2016:2363

Raad van State

Datum uitspraak
31 augustus 2016
Publicatiedatum
31 augustus 2016
Zaaknummer
201600170/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • J. Hoekstra
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan 'Steeg 3 te Norg' met betrekking tot cultuurhistorische waarden

Op 31 augustus 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan in de zaak betreffende het bestemmingsplan 'Steeg 3 te Norg'. Dit bestemmingsplan, dat op 4 november 2015 door de raad van de gemeente Noordenveld was vastgesteld, betreft de herontwikkeling van een voormalig agrarisch terrein tot een woonlocatie. De vereniging Kerspel Norg en enkele andere appellanten hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen dat de toevoeging van een woning het cultuurhistorische karakter van de omgeving zal aantasten.

De Afdeling heeft in deze tussenuitspraak geoordeeld dat de raad van de gemeente Noordenveld gebreken in het besluit moet herstellen. De appellanten hebben aangevoerd dat de kaprichting van de woning niet in het bestemmingsplan is opgenomen, terwijl dit wel een belangrijke voorwaarde is in de cultuurhistorische analyse. De Afdeling heeft de raad opgedragen om binnen 16 weken na de uitspraak een ruimtelijke afweging te maken over de noodzaak van een bepaling over de kaprichting en om te motiveren waarom de gekozen goothoogtes geen aantasting opleveren van de cultuurhistorische waarden.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van bestemmingsplannen. De Afdeling heeft het besluit van de raad geschorst tot de einduitspraak, waarin ook de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht zullen worden behandeld.

Uitspraak

201600170/1/R4.
Datum uitspraak: 31 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
1. de vereniging Kerspel Norg, gevestigd te Norg, gemeente Noordenveld,
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Norg, gemeente Noordenveld,
3. [appellant sub 3], wonend te Norg, gemeente Noordenveld,
4. [appellant sub 4A] en [appellante sub 4B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 4]) en anderen, allen wonend te Norg, gemeente Noordenveld,
en
de raad van de gemeente Noordenveld,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Steeg 3 te Norg" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Kerspel Norg, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 3] en Kerspel Norg hebben nadere stukken ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2016, waar Kerspel Norg, vertegenwoordigd door H. Knottnerus, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. G.J. Hingstman, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. D. Pool, en de raad, vertegenwoordigd door E. Mosterman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Verder is als partij ter zitting gehoord [belanghebbende A], bijgestaan door mr. A. Kwint-Ocelikova, advocaat te Groningen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Achtergrond
2. Aan de Steeg ligt een voormalig achterterrein van een agrarisch bedrijf dat in het verleden was gevestigd aan de [locatie] te Norg. Na de beëindiging van dat bedrijf in 1993 is het achterterrein braak komen te liggen. Naar aanleiding van een verzoek van [belanghebbende A] is het plan vastgesteld. Het plan beoogt een deel van het achterterrein af te splitsen en te herontwikkelen als woonlocatie voor één woning met een ontsluiting op de Steeg. Kerspel Norg, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen vrezen dat door het toestaan van de woning het cultuurhistorische karakter van de omgeving verloren zal gaan en hebben daarom tegen het plan beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid
3. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is met ingang van 3 december 2015 ter inzage gelegd. In het beroepschrift van 8 januari 2016 heeft [appellant sub 4] gesteld dat zijn bezwaren tegen het plan worden gedeeld door andere bewoners in het gebied en dat een overzicht is opgenomen van de bewoners die dit beroepschrift mede ondertekenen. Het beroepschrift bevat evenwel geen namen of adressen van bewoners namens wie het beroep mede is ingesteld. Bij brief van 16 januari 2016 is het beroep aangevuld en is een lijst ingezonden met daarop de namen en adressen van degenen namens wie [appellant sub 4] het beroep mede heeft ingesteld.
3.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat het ten minste onder meer de naam en het adres van de indiener.
Ingevolge artikel 6:6, onder a, kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in haar uitspraak van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:681) kan de omstandigheid dat beroep wordt ingesteld namens een persoon of personen van wie tijdens de beroepstermijn de identiteit niet kenbaar is, niet worden beschouwd als een vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 van de Awb kan worden hersteld. In dat geval staat tijdens de beroepstermijn immers in het geheel nog niet vast wie beroep heeft willen instellen. De artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb strekken er niet toe het mogelijk te maken beroep in te stellen namens nog onbekende personen.
De termijn waarbinnen beroep kon worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan liep tot en met 14 januari 2016. Nu [appellant sub 4] niet eerder dan bij brief van 16 januari 2016 een lijst met namen van personen namens wie hij het beroep mede heeft ingesteld heeft overgelegd, was de identiteit van deze personen niet tijdens de beroepstermijn kenbaar. Het beroep zal daarom in de einduitspraak niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover [appellant sub 4] het mede namens deze personen heeft ingesteld.
Procedurele aspecten
4. Kerspel Norg stelt dat de welstandscommissie voorafgaand aan het opstellen van het plan een advies heeft gegeven over het schetsontwerp van de woning dat als bijlage 1 bij de plantoelichting is opgenomen. Volgens Kerspel Norg is dit in strijd met de Welstandsnota Noordenveld 2008 (hierna: de Welstandsnota), omdat ten tijde van het geven van dat advies het bestemmingsplan "Centrumgebied Norg" van toepassing was dat geen woning op het betrokken perceel toestond.
4.1. De raad stelt dat het schetsontwerp tijdens het vooroverleg aan de welstandscommissie is voorgelegd en dat dit een gebruikelijke werkwijze is.
4.2. De Afdeling overweegt dat geen rechtsregel eraan in de weg staat dat in het kader van de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan een advies wordt gevraagd aan de welstandscommissie. Dat ten tijde van het uitbrengen van het genoemde advies het bestemmingsplan "Centrumgebied Norg" op het betrokken perceel geen woning toestond maakt dit niet anders, omdat het advies is gevraagd ten behoeve van de voorbereiding van het nieuwe plan. Het betoog faalt.
5. Kerspel Norg voert aan dat het plan en de daarbij behorende stukken zijn opgesteld door een stedenbouwkundige in opdracht van de initiatiefnemer. Volgens hem is hierdoor sprake van vooringenomenheid bij de raad, omdat deze stukken erop zijn gericht de bouw van de woning mogelijk te maken.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het gebruikelijk is dat een initiatiefnemer die iets wil ontwikkelen het bestemmingsplan zelf laat opstellen. De raad wijst erop dat vervolgens een uitgebreide ambtelijke controle plaatsvindt, waarbij het plan wordt getoetst aan de geldende wet- en regelgeving en beleidskaders.
5.2. Ingevolge artikel 2:4, eerste lid, van de Awb vervult het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid.
5.3. Niet gebleken is van concrete aanknopingspunten op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat aan de besluitvorming van de raad die tot de vaststelling van het plan heeft geleid geen planologische afweging ten grondslag ligt. In de enkele omstandigheid dat het bestemmingsplan in opdracht van de initiatiefnemer is opgesteld kan geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat niet van de ruimtelijke onderbouwing hiervan kan worden uitgegaan. Het aangevoerde leidt niet tot het oordeel dat de raad niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 2:4, eerste lid van de Awb. Het betoog faalt.
6. Kerspel Norg voert aan dat het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) ten onrechte geen goedkeuring heeft onthouden aan het plan. Zij wijst erop dat aan het esdorpenlandschap rond Norg vanwege de cultuurhistorische waarden een provinciaal belang is toegekend en dat het college door akkoord te gaan met het plan voorbij gaat aan haar verantwoordelijkheid om dit provinciaal belang te beschermen.
6.1. Sinds de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is de bevoegdheid van het college om goedkeuring te onthouden aan de vaststelling van een bestemmingsplan vervallen. Gelet hierop faalt het betoog.
Inhoudelijke aspecten
Toetsingskader
7. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Omvang van het geding
8. Kerspel Norg, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] kunnen zich niet verenigen met het gehele plan vanwege de aantasting van de cultuurhistorische waarden die het plan volgens hen zal meebrengen. Zij voeren hiertoe het volgende aan.
Toevoeging woning en cultuurhistorische waarden
9. Kerspel Norg, [appellant sub 2] en [appellant sub 4] betogen dat de raad het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening heeft vastgesteld, omdat de toevoeging van een woning leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden.
Kerspel Norg voert hiertoe aan dat door het bouwen van een woning het erf van de grotere boerderij aan de Pompstraat, waar het perceel thans bij hoort, zal worden gesplitst. Hierdoor verdwijnen de kenmerkende verschillen in ruimte bij en om de grotere en kleine boerderijtjes. Deze ‘kampjes’ vormen volgens Kerspel Norg een essentieel onderdeel van de bestaande structuur en verliezen door bebouwing hun oorspronkelijke karakter. Kerspel Norg wijst ter onderbouwing van het cultuurhistorische belang op een brief van een restauratiearchitect van 5 oktober 2015, een brief van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed van 12 oktober 2015 en een brief van de provinciale commissie Drenthe van Bond Heemschut van 14 september 2015.
[appellant sub 2] en [appellant sub 4] voeren aan dat De Steeg tezamen met de Pompstraat en de Esweg een driehoek vormt waarin een zeer oude verkaveling aanwezig is van boerderijen met kostgronden en dat de ruimtelijke verdeling tussen de boerderijen en het agrarische onbebouwde vlak een uniek cultuurhistorisch karakter heeft. Door de komst van een woning gaat dit unieke karakter volgens hen verloren.
9.1. De raad stelt dat het betrokken gebied ligt binnen het esdorpenlandschap van Norg en dat de Omgevingsverordening Drenthe in samenhang met de Omgevingsvisie Drenthe daarom vereist dat aan de voorziene ontwikkeling randvoorwaarden worden gesteld vanwege de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden. Onder verwijzing naar het rapport ‘Cultuurhistorische analyse en stedenbouwkundige randvoorwaarden Steeg 5 te Norg gemeente Noordenveld’ van Territoria, adviesbureau voor sociaal-ruimtelijke vraagstukken, van 27 augustus 2013 (hierna: de cultuurhistorische analyse) stelt de raad dat voldoende rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden van het betrokken gebied bij het toevoegen van een woning als zodanig.
9.2. Op de verbeelding is aan een deel van de gronden van de Steeg 3 de bestemming "Wonen" toegekend en aan een deel de bestemming "Tuin". Aan een deel van de gronden met de bestemming "Wonen" is de aanduiding "bouwvlak" toegekend. Aan de gronden met de bestemming "Wonen" ten westen, noorden en oosten hiervan is de bouwaanduiding "bijgebouwen" toegekend.
9.3. De raad heeft in zijn verweerschrift en ter zitting toegelicht dat hij voorafgaand aan de vaststelling van het plan vooroverleg heeft gevoerd met de provincie. Vanwege de ligging van het betrokken gebied in het esdorpenlandschap van Norg is tijdens dit overleg met de provincie besproken met welke randvoorwaarden voor het oprichten van een woning als zodanig wordt voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige cultuurhistorische waarden. Vervolgens zijn de volgende randvoorwaarden geformuleerd:
- er dient sprake te zijn van een afwisseling tussen open en bebouwde plekken en een onregelmatige rooilijn en oriëntering van gebouwen, waarbij er geen straatwand mag ontstaan aan de Steeg;
- er dient een ruimtelijke onderbouwing te worden gegeven waarom de voorziene woning op deze locatie passend is en hoe de woning wordt gesitueerd.
Omdat in de Omgevingsvisie Drenthe is vermeld dat de initiatiefnemers de verantwoordelijkheid hebben om vroegtijdig in het planproces inzichtelijk te maken hoe zij de cultuurhistorische samenhang als een van de ruimtelijke onderleggers voor nieuwe plannen benutten, heeft de raad de initiatiefnemer gevraagd een cultuurhistorische analyse te laten opstellen met inachtneming van de genoemde randvoorwaarden.
9.4. In de cultuurhistorische analyse is vermeld dat de beoogde bouwlocatie zich in een waardevol cultuurhistorisch deel van Norg bevindt en dat daarom, naast bestaande beleidsnotities, ook is gekeken naar de cultuurhistorische kwaliteiten van de locatie. Verder is vermeld dat de analyse laat zien binnen welke stedenbouwkundige randvoorwaarden de beoogde bouwontwikkeling kan plaatsvinden en hoe die bouwontwikkeling aansluit op de historie en de ruimtelijke kenmerken van de omgeving. De cultuurhistorische analyse bevat een cartografische analyse van de omgeving en een historische beschrijving over de in de omgeving aanwezige ruimtelijke karakteristieken, het type bebouwing en de positionering van die bebouwing. Verder is ingegaan op de huidige kwaliteit van het plangebied. Aan de hand van deze gegevens zijn in de cultuurhistorische analyse stedenbouwkundige randvoorwaarden, ruimtelijke randvoorwaarden en voorwaarden voor het architectuurbeeld ten behoeve van de voorziene woning geformuleerd. Als voorwaarde is onder meer vermeld de woning terugliggend van de straat te situeren, zodat de openheid van de Steeg en de bijzondere positie van de Eshof 25 gewaarborgd blijft. Verder is als voorwaarde vermeld dat de oppervlakte van het hoofdgebouw maximaal 150 m² mag bedragen en dat de breedte van de voorzijde van het hoofdgebouw maximaal 15 meter mag zijn, teneinde het informele dorpse beeld van afwisselend groen en bebouwing op het perceel door te zetten. Tevens is als voorwaarde vermeld de kaprichting parallel aan de weg, iets afwijkend van de Steeg 1-3, te plaatsen teneinde ruimtelijk aan te sluiten op de informele posities van de rooilijnen.
De Afdeling is van oordeel dat de in de cultuurhistorische analyse geformuleerde voorwaarden in overeenstemming zijn met de randvoorwaarden die zijn opgesteld door de raad naar aanleiding van het vooroverleg met de provincie. Met de voorwaarde dat de woning terugliggend van de straat moet worden gesitueerd, ontstaat geen straatwand aan de Steeg. De voorwaarde over de maximale oppervlakte en breedte aan de voorzijde van het hoofdgebouw leidt ertoe dat er een afwisseling is tussen open en bebouwde plekken. Voorts ziet de voorwaarde inzake de kaprichting op de onregelmatige rooilijn en oriëntering van bebouwing. Tot slot is met de cultuurhistorische analyse voldaan aan de randvoorwaarde dat een ruimtelijke onderbouwing dient te worden gegeven waarom een woning op deze locatie passend is en hoe de woning wordt gesitueerd. Kerspel Norg, [appellant sub 2] en [appellant sub 4] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de cultuurhistorische analyse dusdanige onjuistheden of leemtes in kennis bevat dat de raad zich niet daarop in redelijkheid heeft kunnen baseren.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen Kerspel Norg, [appellant sub 2] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, door het toestaan van een woning op de in het plan vastgelegde locatie, niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het cultuurhistorische karakter van dat gebied. De betogen falen.
Voorwaarden voor inpassing woning en cultuurhistorische waarden
10. Kerspel Norg, [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] voeren aan dat het plan ten onrechte niet verzekert dat op het betrokken perceel een woning wordt opgericht met zodanige kenmerken dat geen afbreuk wordt gedaan aan het cultuurhistorische karakter van de omgeving.
[appellant sub 3] betoogt in dat kader dat de ten aanzien van de inpassing van de woning in de cultuurhistorische analyse genoemde ruimtelijk relevante voorwaarden niet dan wel onvoldoende in het plan zijn overgenomen, wat zij in strijd acht met artikel 3.1.6, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Bro. [appellant sub 3] wijst erop dat het plan niet verplicht de nok van de woning evenwijdig aan de weg te situeren en dat het plan een hogere goothoogte toestaat dan in de cultuurhistorische analyse is vermeld. Ter staving van haar standpunt verwijst [appellant sub 3] naar een cultuurhistorisch advies van 17 februari 2016 van het Gelders Genootschap (hierna: het tegenadvies).
Ook [appellant sub 2] en [appellant sub 4] betogen dat de raad zonder nadere motivering afwijkt van hetgeen in de cultuurhistorische analyse ten aanzien van de inpassing van de woning is gesteld. In deze analyse wordt geadviseerd om de kaprichting parallel aan de Steeg te realiseren. In de plantoelichting is evenwel vermeld dat de kap van de woning haaks op de Steeg zal komen te staan. Nu volgens hen uit de plantoelichting en de cultuurhistorische analyse volgt dat groot belang wordt gehecht aan de positionering van de woning, had het volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 4] in de rede gelegen hierover nadere voorwaarden in het plan op te nemen.
Kerspel Norg heeft ter zitting gesteld dat de raad ten onrechte de kaprichting als welstandsaspect aanmerkt dat aan de Welstandsnota moet worden getoetst. Daarbij wijst Kerspel Norg erop dat de Welstandsnota geen criteria bevat voor de kaprichting.
[appellant sub 2] en [appellant sub 4] betogen verder dat het schetsontwerp van de woning dat is opgenomen als bijlage 1 bij de plantoelichting niet voldoet aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden uit de cultuurhistorische analyse en evenmin past binnen de planregels.
10.1. De raad stelt dat alleen de stedenbouwkundige voorwaarden uit de cultuurhistorische analyse die een ruimtelijke dan wel planologische component hebben in het plan zijn opgenomen. Volgens de raad is hiermee voldoende verzekerd dat een woning kan worden ingepast zonder dat die woning afbreuk doet aan het cultuurhistorische karakter van de omgeving. De kaprichting heeft volgens de raad betrekking op het architectuurbeeld. De voorwaarden die betrekking hebben op het architectuurbeeld zijn volgens de raad welstandsaspecten die niet in het bestemmingsplan hoeven te worden opgenomen, maar bij de welstandstoetsing in het kader van een omgevingsvergunningprocedure aan de orde zullen komen.
10.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.2.2, van de planregels gelden voor de gronden met de bestemming "Wonen" voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende regels:
a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’ de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de aangegeven ‘gevellijn’ dient te worden gebouwd;
b. het aantal hoofdgebouwen bedraagt per bouwperceel ten hoogste één;
c. het hoofdgebouw dient uit één bouwlaag met kap te bestaan;
d. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 5 m;
e. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 150 m²;
f. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m, met dien verstande dat de goothoogte voor niet meer dan 50% van de lengte van de gevel ten hoogste 5,5 m mag bedragen;
g. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 8 m;
h. de dakhelling bedraagt ten minste 40˚ en ten hoogste 55˚;
i. bij verbouw dient de bestaande hoofdvorm van de woning als basis te worden genomen.
10.3. Voor zover Kerspel Norg, [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] betogen dat het plan ten onrechte geen voorwaarden bevat over de kaprichting, overweegt de Afdeling het volgende.
In de cultuurhistorische analyse is onder het kopje ‘ruimtelijke randvoorwaarden’ vermeld dat ervoor is gekozen om de kaprichting parallel aan de weg, iets afwijkend van de woning aan de Steeg 1-3, te plaatsen. Daarmee wordt volgens de cultuurhistorische analyse ruimtelijk aangesloten op de informele posities van de rooilijnen en entrees aan de Steeg. Hierdoor blijft de nieuwe woning qua oriëntatie ‘familie’ van de naastgelegen woning en wordt visueel een verbinding gelegd richting de bebouwing van de Eshof. Door de hoofdentree aan de oostzijde van het perceel, nabij de toegang te leggen, wordt gewaarborgd dat de goothoogte laag blijft en daardoor een terughoudende verschijningsvorm aan de straatzijde krijgt. Verder is in de cultuurhistorische analyse onder het kopje ‘architectuurbeeld’ vermeld dat de kap parallel aan de weg moet worden geplaatst.
10.3.1. De Afdeling stelt vast dat het plan binnen de bestemming "Wonen" geen bepaling bevat over de kaprichting van de woning. Voor zover de raad heeft gesteld dat de kaprichting een welstandsaspect betreft en daarom van het opnemen van een bepaling over de kaprichting in het plan is afgezien, overweegt de Afdeling dat ruimtelijke relevantie aan de kaprichting niet kan worden ontzegd. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in de cultuurhistorische analyse, die op verzoek van de raad door de initiatiefnemer is opgesteld en door de raad is omarmd, de kaprichting expliciet als ruimtelijke randvoorwaarde is genoemd. De raad heeft geen ruimtelijke afweging gemaakt of door een andere positionering van de kap dan opgenomen in de cultuurhistorische analyse een inbreuk zou kunnen ontstaan op het cultuurhistorische karakter van het gebied. Nu de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat dit aspect niet in de ruimtelijke afweging kan worden betrokken, is het plan in zoverre in strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wro vastgesteld. De betogen van Kerspel Norg, [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] slagen.
10.3.2. Voor zover [appellant sub 3] betoogt dat de raad ten onrechte een hogere goothoogte in het plan heeft toegestaan dan in de cultuurhistorische analyse is vermeld, overweegt de Afdeling het volgende.
In de cultuurhistorische analyse is ten behoeve van de hoofdvorm van de woning als voorwaarde opgenomen een wisselende goothoogte, waarvan de lage delen maximaal 2 m hoog zijn en de hoge delen maximaal 4 m.
De Afdeling stelt vast dat artikel 4, lid 4.2.2, van de planregels een woning mogelijk maakt met een maximale goothoogte van 3,5 m, onderscheidenlijk 5,5 m, terwijl in de cultuurhistorische analyse een maximale goothoogte van 2 m, onderscheidenlijk 4 m is geadviseerd. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij voor het bepalen van de goothoogte van de woning in beginsel heeft willen aansluiten bij de gemeentelijke standaard voor goothoogtes, maar dat vanwege de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden de vastgestelde goothoogtes iets lager zijn gesteld dan de gemeentelijke standaard. Door de raad is hiermee evenwel niet inzichtelijk gemaakt waarom hij de in de cultuurhistorische analyse genoemde goothoogtes niet in het plan heeft overgenomen. Het besluit is derhalve in zoverre in strijd met 3:46 van de Awb genomen. Het betoog van [appellant sub 3] slaagt.
10.4. Voor zover [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] beroepsgronden aanvoeren over het schetsontwerp van de woning, opgenomen als bijlage bij de plantoelichting, en de vraag of deze voldoet aan het plan, overweegt de Afdeling dat de plantoelichting met het daarbij behorende schetsontwerp niet bindend is en als zodanig in de onderhavige procedure niet ter beoordeling staat. De betogen falen.
Welstandsnota Noordenveld 2008
11. Kerspel Norg voert aan dat bebouwing op het betrokken perceel in strijd is met de Welstandsnota, nu daarin is opgenomen dat de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten niet mogen worden aangetast. Verder stelt zij dat de criteria genoemd in de cultuurhistorische analyse onder het kopje "Architectuurbeeld" niet tot stand zijn gekomen in overleg met de welstandscommissie en dat deze handelwijze in strijd is met artikel A, lid 7, van de Welstandsnota.
11.1. De Afdeling overweegt dat de Welstandsnota niet is bedoeld als leidraad voor het opstellen van bestemmingsplannen, maar voor de toetsing in een omgevingsvergunningsprocedure van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Gelet daarop worden de bezwaren van Kerspel Norg die in dat verband zijn aangevoerd, in deze procedure buiten beschouwing gelaten.
Gemeentelijk beleid
12. Kerspel Norg voert aan dat de raad van de gemeente Norg in de jaren ’90 heeft besloten dat nieuwbouw bij voorkeur in uitbreidingsplannen moet plaatsvinden. Omdat het plan inbreiding mogelijk maakt, gaat de raad tegen dat beleid in, aldus Kerspel Norg.
12.1. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat geen grond voor het oordeel dat sprake is van strijd met het gemeentelijk beleid, omdat volgens het door Kerspel Norg genoemde beleid nieuwbouw "bij voorkeur" dient plaats te vinden in uitbreidingsplannen. Dit betekent dat niet is uitgesloten dat de raad ook kan voorzien in een woning op een inbreidingslocatie. Het betoog faalt.
Conclusie
Bestuurlijke lus
13. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil ziet de Afdeling aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De raad dient daartoe:
- met inachtneming van overweging 10.3.1 alsnog een ruimtelijke afweging te maken over de noodzaak van een bepaling over de kaprichting met het oog op de in de omgeving aanwezige cultuurhistorische waarden en, indien daartoe aanleiding is, een andere planregeling vast te stellen;
- met inachtneming van overweging 10.3.2 nader te motiveren waarom de in artikel 4, lid 4.2.2, van de planregels, gekozen goothoogtes geen aantasting opleveren van de cultuurhistorische waarden ter plaatse, dan wel zo nodig een andere planregeling vast te stellen.
Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij het nemen van een nieuw besluit niet te worden toegepast. De raad dient de wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Proceskosten
14. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. draagt de raad van de gemeente Noordenveld op om binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van 10.3.1, 10.3.2 en 13 de daar omschreven gebreken te herstellen en
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;
II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Noordenveld van 4 november 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Steeg 3 te Norg", tot het moment waarop de Afdeling einduitspraak doet dan wel het besluit van 4 november 2015 anderszins onherroepelijk wordt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2016
271-817.