201503789/1/A4.
Datum uitspraak: 3 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Damen Shiprepair Vlissingen B.V., gevestigd te Ritthem, gemeente Vlissingen,
appellante,
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2014 heeft de staatssecretaris Damen een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van het Asbestverwijderingsbesluit 2005.
Bij besluit van 31 maart 2015 heeft de staatssecretaris het door Damen hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de opgelegde last gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft Damen beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2015, waar Damen, vertegenwoordigd door O.B. Boot en H.J. Nieboer, bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. H.J. ’t Hart en J.P.A. Evers, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Damen is een bedrijf dat zich onder meer toelegt op het repareren, renoveren en onderhouden van schepen. In opdracht van de Engelse rederij Helix Well OPS repareert en verbouwt zij het [schip]. De staatssecretaris heeft Damen een last onder dwangsom opgelegd, omdat zij voorafgaand aan het gedeeltelijk uit elkaar nemen van dit schip niet beschikte over een deugdelijk asbestinventarisatierapport. Volgens de staatssecretaris heeft Damen hierdoor artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 overtreden.
2. Damen betoogt onder meer dat zij deze bepaling niet heeft overtreden, zodat de staatssecretaris niet bevoegd was haar een last onder dwangsom op te leggen.
2.1. Artikel 3, eerste lid, van het Astbestverwijderingsbesluit 2005 luidt:
"Degene die:
a. anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf een bouwwerk of object geheel of gedeeltelijk afbreekt of uit elkaar neemt, of
b. een bouwwerk of object geheel of gedeeltelijk doet afbreken of uit elkaar doet nemen,
beschikt met betrekking tot het bouwwerk of object, dan wel het gedeelte daarvan ten aanzien waarvan de handeling wordt verricht, over een asbestinventarisatierapport indien hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zich in het bouwwerk of object asbest of een asbesthoudend product bevindt."
Artikel 5 luidt:
"Degene die een handeling doet verrichten waarop artikel 3 van toepassing is, verstrekt, voordat de handeling wordt verricht, een afschrift van het asbestinventarisatierapport aan degene die de handeling verricht."
2.2. Het Asbestverwijderingsbesluit 2005 is op 1 maart 2006 in werking getreden en strekt tot vervanging van het Asbest-verwijderingsbesluit en wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit. In de nota van toelichting op het Asbestverwijderingsbesluit 2005 (Stb. 2005, 704, p. 18) is opgemerkt dat het is gericht op particulieren en opdrachtgevers (het gaat dan om het Asbestverwijderingsbesluit 2005) en op werkgevers en zelfstandigen zonder personeel (het gaat dan om het Arbeidsomstandighedenbesluit).
In paragraaf 3.2.1 van de nota van toelichting worden verplichtingen voor particulieren en opdrachtgevers op grond van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 nader uiteengezet. Daarbij gaat het om degene die de handeling waarvoor een inventarisatieplicht geldt, doet verrichten of degene die anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf een dergelijke handeling verricht. Die persoon dient ingevolge artikel 3 vanaf het tijdstip van verlening van de opdracht respectievelijk vanaf het tijdstip van uitvoering van de handeling te beschikken over een asbestinventarisatierappport. Op grond van artikel 5 dient een afschrift van dat rapport door de eigenaar van het object ten aanzien waarvan de handelingen plaatsvinden - oftewel de opdrachtgever (zie de nota van toelichting op artikel 5, p. 45) - overhandigd te worden aan het bedrijf dat de daadwerkelijke asbestverwijdering uitvoert. Dit bedrijf is het niet toegestaan om een bouwwerk of object af te breken of uit elkaar te nemen indien het niet beschikt over het rapport, aldus paragraaf 3.2.1.
In de nota van toelichting (p. 16, 20, 52 en 53) is verder opgemerkt dat de voorschriften uit het Asbest-verwijderingsbesluit die zijn gericht tot het bedrijfsleven, met uitzondering van de voorschriften die zijn gericht tot opdrachtgevers, zijn overgeheveld naar het Arbeidsomstandighedenbesluit. Eén van die voorschriften (al dan niet gewijzigd) is dat voorafgaand aan het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van objecten een asbestinventarisatierapport dient te worden opgesteld, indien werknemers kunnen worden blootgesteld aan asbest. Dit is neergelegd in artikel 4.54a van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
2.3. Gelet op de tekst van artikel 3, eerste lid, in samenhang met artikel 5 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005, en op de nota van toelichting (zie hiervoor onder 2.2.), richt de eerstgenoemde bepaling zich tot degene die opdracht geeft de daarin genoemde handelingen te verrichten dan wel tot degene die anders dan in de uitoefening van beroep en bedrijf die handelingen verricht. In dit geval is Helix Well OPS de opdrachtgever tot het gedeeltelijk uit elkaar halen van het bij haar in eigendom zijnde schip. De bepaling richt zich dus niet tot Damen als degene die de handelingen verricht, zodat zij deze niet kon overtreden. De staatssecretaris was derhalve niet bevoegd om op grondslag van overtreding van die bepaling een last onder dwangsom op te leggen aan Damen.
Het betoog slaagt.
3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 31 maart 2015 dient te worden vernietigd. Nu Damen artikel 3, aanhef en eerste lid, onder b, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 niet heeft overtreden, zal de Afdeling zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 19 december 2014 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
4. De overige beroepsgronden behoeven, gelet hierop, geen bespreking.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 31 maart 2015, kenmerk 105453-LOD;
III. herroept het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 19 december 2014, kenmerk 105453-LOD;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van bij Damen Shiprepair Vlissingen B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1039,64 (zegge: duizendnegenendertig euro en vierenzestig cent), waarvan € 992,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan Damen Shiprepair Vlissingen B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2016
190-784.