ECLI:NL:RVS:2016:2337

Raad van State

Datum uitspraak
18 augustus 2016
Publicatiedatum
24 augustus 2016
Zaaknummer
201604352/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens niet naleven alcoholslotprogramma

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 augustus 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van [verzoeker], die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) had op 12 september 2014 het rijbewijs van [verzoeker] voor de categorie B ongeldig verklaard, omdat hij niet de vereiste medewerking aan het alcoholslotprogramma had verleend. Dit besluit werd gehandhaafd na een bezwaarprocedure, waarbij het CBR het bezwaar van [verzoeker] ongegrond verklaarde. De rechtbank had het beroep van [verzoeker] tegen deze beslissing op 18 april 2016 ongegrond verklaard.

[Verzoeker] verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij stelde dat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs onterecht was. Hij betoogde dat de hertesten die het CBR had gebruikt om zijn ongeldigverklaring te onderbouwen, niet correct waren en dat hij niet in staat was om de kosten van het alcoholslotprogramma opnieuw te voldoen. Bovendien stelde hij dat de ongeldigverklaring in strijd was met verschillende rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden afgewezen. Hij concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de uitspraak van de rechtbank niet stand zou houden en dat de schorsing van de besluiten van het CBR niet zou leiden tot de gewenste uitkomst voor [verzoeker]. De voorzieningenrechter benadrukte dat [verzoeker] nog steeds over een baan beschikte en dat de schorsing van de besluiten enkel zou leiden tot het herleven van de beperkingen die aan zijn rijbewijs waren verbonden.

Uitspraak

201604352/2/A1.
Datum uitspraak: 18 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 april 2016 in zaak nr. 15/199 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2014 heeft het CBR het aan [verzoeker] afgegeven rijbewijs voor de categorie B met code 103 "rijden met een alcoholslot" ongeldig verklaard vanaf de zevende dag na dagtekening van het besluit.
Bij besluit van 4 december 2014 heeft het CBR het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 april 2016 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 augustus 2016, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. N.W.T. Bijlsma, advocaat te Amsterdam, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwant, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het door [verzoeker] gedane verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe dat het besluit waarmee zijn rijbewijs voor categorie B met code 103 "rijden met een alcoholslot" ongeldig is verklaard, zoals dat is gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 4 december 2014, wordt opgeschort.
3. [verzoeker] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het CBR ten onrechte zijn rijbewijs voor de categorie B met code 103 ongeldig heeft verklaard. Hij voert daartoe aan dat de geweigerde hertesten, op grond waarvan hij volgens het CBR niet de vereiste medewerking aan het alcoholslotprogramma (hierna: het asp) heeft verleend, hem niet kunnen worden tegengeworpen. Deze foutieve hertesten zijn onder meer het gevolg van het gebruik van het zogeheten Keyless-Go-systeem en van het niet functioneren van het alcoholslot vanwege voedingsspanningsonderbrekingen. Voorts voert hij aan dat het CBR aan de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs niet artikel 20, aanhef en onder l, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling) ten grondslag kon leggen, nu dat artikel volgens hem onverbindend is vanwege strijd met artikel 3:4 van de Awb. Het gevolg van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs voor categorie B met code 103 is dat hij, om binnen vijf jaar te kunnen beschikken over een rijbewijs voor categorie B zonder beperking, opnieuw aan alle voorwaarden van het asp dient te voldoen. Dat komt er volgens [verzoeker] op neer dat het asp opnieuw wordt opgelegd. [verzoeker] stelt dienaangaande dat hij niet in staat is om nogmaals de kosten verbonden aan het asp te voldoen. [verzoeker] heeft aangegeven dat, indien hij op korte termijn niet beschikt over een rijbewijs voor de categorie B zonder beperking, hij zijn baan zal verliezen. Hij is destijds als automonteur aangenomen in de veronderstelling dat hij op korte termijn zou beschikken over een dergelijk rijbewijs, dat nodig is om bijvoorbeeld voertuigen en auto-onderdelen op te halen en proefritten te maken. Volgens [verzoeker] is de intrekking van zijn rijbewijs voor categorie B met code 103 voorts in strijd met het evenredigheids-, het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel aan welke beginselen dient te worden getoetst nu deze maatregel alleen al vanwege de zwaarte ervan een "criminal charge" is als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
3.1. De vraag of [verzoeker] kan worden gevolgd in zijn betoog dat zijn rijbewijs voor de categorie 103 ten onrechte ongeldig is verklaard, omdat artikel 20 van de Regeling, althans het daarin bepaalde onder l, onverbindend is, dan wel dat de ongeldigverklaring van dit rijbewijs als een "criminal charge" als bedoeld in artikel 6 van het EVRM dient te worden aangemerkt en in strijd is met de door hem genoemde rechtsbeginselen, leent zich niet goed voor beantwoording in deze procedure. Die beantwoording dient te geschieden in de bodemprocedure.
De rechtbank heeft ten aanzien van de foutieve hertesten geconcludeerd dat het CBR zich heeft mogen baseren op het door Draeger uitgevoerde onderzoek en dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het alcoholslotapparaat zodanige gebreken vertoonde dat het CBR zijn besluit niet heeft kunnen baseren op de gegevens daarvan. Er bestaat geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de uitspraak van de rechtbank in zoverre geen stand zal houden. In de door [verzoeker] gestelde belangen ziet de voorzitter voorts geen aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het CBR te schorsen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [verzoeker] nog beschikt over een baan. Verder betrekt de voorzitter daarbij dat [verzoeker], zoals ter zitting door hem is toegelicht, voor het behoud van zijn baan op korte termijn een rijbewijs voor categorie B zonder beperking nodig heeft. [verzoeker] kan dit met de schorsing van de besluiten evenwel niet bereiken. De schorsing van de besluiten zou slechts tot gevolg hebben dat zijn rijbewijs voor categorie B met code 103 herleeft, hetgeen betekent dat [verzoeker] beperkingen blijft ondervinden bij het uitoefenen van zijn baan als automonteur.
4. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Montagne
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2016
374-757.