ECLI:NL:RVS:2016:23

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
201504132/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor woninguitbreiding in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 15 april 2015 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de omgevingsvergunning die op 26 maart 2014 door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam is verleend aan [belanghebbende] voor het vergroten van zijn woning aan de [locatie 1] te Hoek van Holland. [appellant], die aan de andere zijde van de twee-onder-één-kapwoning woont, is van mening dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat er volgens hem een derde bouwlaag wordt gerealiseerd door de verhoging van de achtergevel en de nokhoogte.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de verhogingen niet als een derde bouwlaag kunnen worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 december 2015 ter zitting behandeld, waarbij zowel [appellant] als het college en [belanghebbende] aanwezig waren. De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bouwplan voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan en dat de welstandscriteria zijn nageleefd. Het college heeft positieve adviezen van de Commissie voor Welstand en Monumenten Rotterdam in acht genomen bij de besluitvorming.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling concludeert dat er geen grond is voor het oordeel dat het college zijn beslissing niet op de welstandsadviezen heeft mogen baseren. De uitspraak is gedaan op 13 januari 2016.

Uitspraak

201504132/1/A1.
Datum uitspraak: 13 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 april 2015 in zaak nr. 14/6766 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2014 heeft het college aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan ten behoeve van het vergroten van de woning aan de [locatie 1] te Hoek van Holland (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 augustus 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 26 maart 2014 gehandhaafd onder wijziging van de grondslag ervan, in die zin dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 15 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.D. van Reenen, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.J. van der Vlist, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende] en A. van Ouwerkerk, bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, gehoord.
Overwegingen
1. [belanghebbende] woont aan de [locatie 1] en [appellant] aan de [locatie 2]. Het betreft een twee-onder-één-kapwoning, waarvan [belanghebbende] de rechterwoning bewoont en [appellant] de linkerwoning.
Het bouwplan voorziet in het vergroten van de woning van [belanghebbende] aan de achterzijde. Op de begane grond wordt een aanbouw gerealiseerd met een diepte van 3,5 m. De eerste verdieping wordt uitgebouwd tot een diepte van 10 m. Verder wordt de nok verhoogd en wordt de achtergevel vanaf de goot met circa 0,95 m verhoogd.
2. Op het perceel rusten ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hoek van Holland Woongebied" de bestemmingen "Tuin" en "Wonen".
Ingevolge artikel 33.3, onder a, van de planregels gelden, voor zover in de regels geen bepalingen zijn opgenomen terzake van de maximum toegestane bouwhoogte, de maatvoeringsaanduidingen terzake op de verbeelding.
Blijkens de verbeelding mag de woning op het perceel bestaan uit twee bouwlagen en een kap.
Ingevolge artikel 1.9 wordt onder "bouwlaag" verstaan: het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen in geval een dakopbouw breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als een aparte bouwlaag geteld. NB: onder het "theoretisch profiel van een kap" wordt verstaan de ruimte binnen een kap met schuine zijden waarvan de hellingshoek ten minste 20 en maximaal 60 graden bedraagt.
Ingevolge artikel 1.20 wordt onder "kap" verstaan: een afdekking van een gebouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek ten minste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat een derde bouwlaag wordt gerealiseerd. In dit verband voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de achtergevel met circa 1 m wordt verhoogd. Verder heeft de rechtbank niet onderkend dat de wijziging over de gehele breedte van het pand plaatsvindt en daarom ingevolge artikel 1.9 van de planregels als bouwlaag moet worden aangemerkt.
3.1. Vast staat dat op grond van het bestemmingsplan op het perceel een woning is toegestaan bestaande uit twee bouwlagen en een kap. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de met het bouwplan voorziene verhoging van de achtergevel en de nokhoogte niet is aan te merken als een derde bouwlaag, zodat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Anders dan [appellant] betoogt, is de kap van de woning na realisering van het bouwplan nog steeds aan te merken als een kap als bedoeld in artikel 1.20 van de planregels, nu die schuine zijden heeft en onbestreden is dat de hellingshoek ligt tussen 20 en 60 graden. Derhalve blijft het bouwplan binnen het theoretische profiel van de kap van de woning. Anders dan [appellant] verder betoogt, is de kap niet aan te merken als een bouwlaag als bedoeld in artikel 1.9 van de planregels, nu die niet is gelegen tussen twee opeenvolgende vloeren of tussen een vloer en een plat dak. Dat de wijziging over de gehele breedte van de woning plaatsvindt, maakt dit niet anders, nu het begrip dakopbouw niet in de planregels is gedefinieerd en het bouwplan, zoals hiervoor is weergegeven, valt onder de begripsomschrijving van een kap als bedoeld in artikel 1.20 van de planregels.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Onder verwijzing naar het in zijn opdracht opgestelde tegenadvies van Dorp Stad & Land van 3 december 2014 (hierna: het tegenadvies) voert [appellant] aan dat het bouwplan niet voldoet aan de welstandscriteria die gelden voor het betreffende welstandsgebied "Stedelijke villagebieden". Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan aan de voorkant en de zijkant van de woning zichtbaar is vanaf de openbare weg, zodat de beeldkwaliteit aan de straatzijde wordt aangetast. Verder is de woning zichtbaar vanaf een nabijgelegen openbaar pad. Voorts is de materiaalkeuze van zink volgens [appellant] in strijd met de welstandcriteria over materiaalgebruik. Tot slot betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in het tegenadvies onvoldoende rekening is gehouden met de feitelijke situatie en de situering van het bouwplan, nu het tegenadvies tot stand is gekomen door een inspectie ter plaatse.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 oktober 2012 in zaak nr. 201202738/1/A1) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
4.2. Het college heeft aan het besluit op bezwaar positieve adviezen van de Commissie voor Welstand en Monumenten Rotterdam (hierna: de welstandscommissie) van 10 februari 2014 en 3 juli 2014 ten grondslag gelegd. Het laatstgenoemde advies betreft een nadere onderbouwing van het eerdere advies van 10 februari 2014. Hierin is weergegeven dat het bouwplan op een aantal punten is aangepast, waarna de welstandscommissie een positief advies heeft gegeven. Daarbij heeft zij getoetst aan de vaste gebiedscriteria die gelden voor het welstandsniveau "Regulier" en de criteria die gelden voor het gebiedstype "Stedelijke villagebieden". Wat betreft de verschijningsvorm is het uitgangspunt bij bouwinitiatieven de samenhang binnen de architectonische eenheid. Wat betreft de materiaalkeuze zijn de materialen en detaillering afgestemd op die van de oorspronkelijke bebouwing en kwalitatief ten minste gelijkwaardig daaraan. De welstandscommissie acht wat betreft het volume van het bouwplan de heldere hoofdvorm/volume gewaarborgd en een ongewenste sprong tussen dak en achtergevel voorkomen. Wat betreft de materiaalkeuze heeft de welstandcommissie zich op het standpunt gesteld dat het gekozen materiaal zink kwalitatief gelijkwaardig is aan de materialen van de oorspronkelijke bebouwing. Zink is volgens de welstandscommissie een duurzaam materiaal dat in korte tijd door weersinvloeden een egale, matte uitstraling krijgt, zodat van reflectie geen sprake is. Het plan is door de welstandscommissie niet in strijd met redelijke eisen van welstand geacht.
4.3. Onbestreden is dat het bouwplan past in het bestemmingsplan en dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt ruimer zijn dan hetgeen is voorzien met het bouwplan. Op grond van de planregels is een woning met een nokhoogte van 14 m toegestaan, terwijl het bouwplan een nokhoogte heeft van 8,5 m.
Vast is komen te staan dat enig zicht bestaat op het bouwplan vanaf de ’s Gravenzandseweg. Verder is het pad naast de woning, de Commissaris Jasweg, openbaar, maar bestaat vanaf dit pad vanwege tussenliggende begroeiing nauwelijks zicht op het bouwplan. Ter zitting is vastgesteld dat meerdere woningen aan de ’s Gravenzandseweg aan de achterzijde zijn uitgebouwd. Het tegenadvies is door het college voorgelegd aan de welstandscommissie, volgens welke de interpretatie van de welstandscriteria in het tegenadvies te letterlijk en niet overal correct is. Volgens de welstandscommissie is bezien of vanaf de openbare weg gezien, het oorspronkelijke beeld overeind blijft. Daarbij weegt de welstandsbeoordeling volgens de welstandscommissie voor wat betreft achtergevels minder zwaar. De rechtbank heeft gelet op het vorenstaande terecht overwogen dat het gestelde in het tegenadvies, namelijk dat de samenhang binnen de architectonische eenheid door het bouwplan "min of meer" wordt verstoord, omdat het bouwplan afbreuk doet aan het oorspronkelijke symmetrische profiel van de twee-onder-één-kapwoning, er niet aan afdoet dat het college zich onder verwijzing naar de welstandsadviezen van 10 februari 2014 en 3 juli 2014 op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met het welstandscriterium van samenhang binnen de architectonische eenheid.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het materiaal zink, nu dat uitsluitend aan de achterzijde van de woning zal worden toegepast, niet of nauwelijks zichtbaar zal zijn. Aan de zijgevel zal in aansluiting op de omliggende bebouwing in plaats van zink metselwerk worden toegepast. In hetgeen in het tegenadvies is gesteld met betrekking tot het materiaalgebruik heeft de rechtbank dan ook terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich in navolging van de welstandscommissie niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan wat betreft materiaalkeuze voldoet aan het toepasselijke welstandscriterium.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zijn oordeel over welstand niet heeft mogen baseren op de welstandsadviezen van 10 februari 2014 en 3 juli 2014.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016
651.