201508682/1/A2.
Datum uitspraak: 24 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 september 2015 in zaak nr. 15/912 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2015 heeft de minister het verzoek van [appellante] om toepassing van de hardheidsclausule in het kader van de vaststelling en terugvordering van een lerarenbeurs, afgewezen.
Bij besluit van 20 maart 2015 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. [appellante] heeft op 13 juni 2013 een lerarenbeurs aangevraagd voor het studiejaar 2013/2014. Aan het eind van het studiejaar heeft [appellante] die aanvraag ingetrokken. Vervolgens heeft de minister de lerarenbeurs voor het studiejaar 2013/2014 vastgesteld en het door [appellante] ontvangen bedrag teruggevorderd. Naar aanleiding van dit besluit heeft [appellante] gevraagd haar kwijtschelding te verlenen. Bij het besluit van 5 januari 2015 heeft de minister dit verzoek aangemerkt als een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule en dit verzoek afgewezen.
De minister heeft aan het besluit van 20 maart 2015 ten grondslag gelegd dat de gemachtigde van [appellante] namens haar te laat bezwaar heeft gemaakt. De termijnoverschrijding kan de gemachtigde worden aangerekend, omdat deze maatregelen had kunnen treffen tijdens zijn ziekte de belangen van [appellante] door een ander te laten behartigen of haar te verwijzen naar een andere vertegenwoordiger, aldus de minister.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister het bezwaar van [appellante] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het ligt op de weg van een gemachtigde maatregelen te treffen om een goede voortgang van lopende zaken tijdens een ziekteperiode te waarborgen. Voorts is de gemachtigde eerder gewezen op mogelijke effecten van de medische behandeling, waaronder geheugenverlies. Verder was wegens de verantwoordelijkheid voor de belangen van cliënten extra voorzichtigheid geboden, aldus de rechtbank.
3. Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van [appellante] niet binnen de bezwaartermijn is ingediend. In geschil is of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
[appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Haar gemachtigde was niet gehouden maatregelen te treffen om de goede voortgang van lopende zaken te waarborgen. Deze heeft zich niet gerealiseerd, en behoefde zich ook niet te realiseren, dat als gevolg van zijn medische behandeling geheugenverlies zou optreden. Na dezelfde behandeling in 2010 is geen geheugenverlies opgetreden. Voorts is het geheugenverlies pas enkele maanden na de laatste medische behandeling opgetreden en heeft haar gemachtigde zich dit pas gerealiseerd nadat een patroon van vergeetachtigheid is ontstaan, aldus [appellante].
4. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5. Wanneer de indiener van een bezwaarschrift ervoor kiest zich door een gemachtigde te laten vertegenwoordigen, wordt het optreden van die gemachtigde in beginsel aan de indiener toegerekend. Het had op de weg van de gemachtigde van [appellante] gelegen maatregelen te treffen om een goede voortgang van de lopende zaken te waarborgen in de periode na afloop van diens medische behandeling. Uit de uitspraak van de rechtbank blijkt dat de gemachtigde ter zitting heeft erkend dat hij erop is gewezen dat als gevolg van de behandeling geheugenverlies kon optreden. Aan de omstandigheid dat na een eerdere behandeling van de gemachtigde in 2010 geen geheugenverlies is opgetreden mocht deze niet de conclusie verbinden dat dit eveneens gold voor de latere behandeling. Dat het geheugenverlies pas enkele maanden na de behandeling is opgetreden en de gemachtigde zich dat pas heeft gerealiseerd nadat een patroon van vergeetachtigheid was ontstaan leidt niet tot een ander oordeel. Blijkens het in bezwaar overgelegde wetenschappelijke artikel kunnen bijwerkingen van de behandeling, zoals geheugenverlies, maanden of zelfs jaren na de behandeling optreden. Nu deze bijwerking bij de gemachtigde van [appellante] bekend was, had het op diens weg gelegen om daartegen uit voorzorg maatregelen te treffen.
Gelet hierop kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat de termijnoverschrijding in bezwaar verschoonbaar is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister het bezwaar van [appellante] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2016
97-809.