ECLI:NL:RVS:2016:2291

Raad van State

Datum uitspraak
24 augustus 2016
Publicatiedatum
24 augustus 2016
Zaaknummer
201502897/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit RDW over vervallen verklaring tenaamstelling bromfiets

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van de appellant tegen een besluit van de RDW ongegrond heeft verklaard. De RDW had op 27 juni 2014 de tenaamstelling van de bromfiets van de appellant met het kenteken […] vervallen verklaard. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de RDW verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing op 17 maart 2015. De appellant stelt dat de RDW ten onrechte heeft geweigerd de tenaamstelling met terugwerkende kracht te vervallen, en beroept zich op de Privacyrichtlijn en verschillende artikelen van de Grondwet en de Wegenverkeerswet. Hij betoogt dat de verwerking van persoonsgegevens door de RDW in strijd is met de wet en dat hij recht heeft op correctie van onjuiste gegevens. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 april 2016 behandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de RDW zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding was om terugwerkende kracht toe te kennen aan het vervallen van de tenaamstelling. De Afdeling bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de RDW niet in strijd heeft gehandeld met de Privacyrichtlijn of de Grondwet. De appellant heeft zelf verzuimd tijdig een verzoek in te dienen voor de vervallenverklaring van de tenaamstelling, wat zijn zaak verzwakt. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

201502897/1/A3.
Datum uitspraak: 24 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2015 in zaak nr. 14/6999 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2014 heeft de RDW de tenaamstelling van de bromfiets met het kenteken […] (hierna: de bromfiets) met ingang van die datum vervallen verklaard.
Bij besluit van 1 oktober 2014 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.F.M. Struycken, advocaat te Amsterdam, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft de RDW bij brief van 26 juni 2014 verzocht met terugwerkende kracht tot 26 juni 2011 de tenaamstelling van de bromfiets vervallen te verklaren. Hij is in de periode van december 2011 tot 26 juni 2014 herhaaldelijk beboet voor het niet verzekerd zijn van de bromfiets.
De bromfiets behoorde toe aan [persoon] toen [appellant] daar een ongeval mee kreeg. Als gevolg van dat ongeval kon met de bromfiets niet meer aan het verkeer worden deelgenomen. [appellant] heeft de bromfiets meegenomen om daar eventueel onderdelen van te gebruiken. In december 2011 heeft hij de bromfiets op zijn naam laten stellen. De bromfiets is door de gemeente waarschijnlijk rond 1 februari 2012 ter vernietiging afgevoerd. Met de bromfiets kon sinds 26 juni 2011 niet meer aan het verkeer worden deelgenomen.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de RDW ten onrechte heeft geweigerd de tenaamstelling van het voertuig met terugwerkende kracht vervallen te verklaren. Volgens Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 1995 L 281; hierna: de Privacyrichtlijn) heeft de burger recht op correctie van onjuiste gegevens. Dat is geen gunst van de RDW. De verplichting om onjuiste gegevens met terugwerkende kracht te corrigeren vloeit verder voort uit de voorwaarden die gesteld moeten worden aan de strafrechtelijke bevoegdheid om inbreuk te maken op de privacy van de burger. Die bevoegdheid is gekoppeld aan het kentekenregister en is een inbreuk op de artikelen 5 en 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De verplichting om onjuiste gegevens met terugwerkende kracht te corrigeren vloeit voort uit artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) en geldt nog meer voor delictsomschrijvingen die aan het kentekenregister zijn gerelateerd, waarbij kentekenregistratie is gelijkgesteld met deelname aan het verkeer. Het is in strijd met elementaire beginselen van het strafrecht, het EVRM en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) dat personen als verdachte worden aangemerkt enkel op basis van de registratie in het kentekenregister. Dat heeft zeer ingrijpende gevolgen, nu politiedwang tegen hen wordt toegepast, rijbewijzen worden ingenomen en zij zelfs worden gegijzeld indien zij boetes niet voldoen. De rechtsbijstand in die zaken schiet ook ernstig tekort, aldus [appellant]. Uit Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Falk tegen Nederland, beslissing van 19 oktober 2004, ECLI:CE:ECHR:2004:1019DEC006627301, volgt niet dat op grond van enkel een registratie in het kentekenregister een strafbeschikking aan een burger mag worden opgelegd en de onschuldpresumptie mag worden gefrustreerd. Het systeem van boetebeschikkingen die op grond van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) worden opgelegd door de Officier van Justitie staat of valt bij de toegang tot de rechter, vervat in artikel 13 van het EVRM.
De rechtbank heeft miskend dat de wijze waarop de RDW persoonsgegevens verwerkt in strijd is met de artikelen 6, eerste lid, onder a en d, en 7, onder k (de Afdeling begrijpt: onder a), van de Privacyrichtlijn. Verwerking is alleen toegestaan indien die plaatsvindt met toestemming van de betrokkene. Gegevens dienen nauwkeurig te zijn en zo nodig te worden bijgewerkt. Verder verwijst [appellant] naar artikel 10 van de Grondwet, het Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsook artikel 8, gelezen in verbinding met artikel 6 van het Handvest en het arrest van het Hof van Justitie van 20 mei 2003, C-465/00, C-138/01 en C-139/01, ECLI:EU:C:2003:294, Österreicher Rundfunk.
Volgens [appellant] is strafrechtelijke vervolging enkel mogelijk als vaststaat dat de betrokkene met het voertuig aan het verkeer heeft deelgenomen of heeft laten deelnemen. Ter toelichting verwijst [appellant] naar de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (Kamerstukken II, 1960/61, 6342, nr. 4, blz. 3-4).
Voormelde bepalingen in combinatie met de onschuldpresumptie en artikel 8 van het EVRM brengen met zich dat correctie van gegevens met terugwerkende kracht in het kentekenregister altijd mogelijk moet zijn voor zover niet onomstotelijk vaststaat, dat die gegevens juist zijn.
Ter toelichting verwijst [appellant] naar Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Romet tegen Nederland, arrest van 14 februari 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:0214JUD000709406, en de tussenuitspraak van de Afdeling van 20 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3412.
Verder is het volgens [appellant] in het licht van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) en de artikelen 37 en 43, onder c tot en met f, van de Wvw 1994 onrechtmatig een onjuiste registratie te handhaven. De RDW heeft een ambtshalve verplichting een onjuiste registratie ongedaan te maken.
2.1. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
2.2. Anders dan [appellant] betoogt, is de verwerking van persoonsgegevens niet slechts toegestaan indien de betrokkene daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft verleend. De verwerking van persoonsgegevens is gelet op artikel 7, aanhef en onder c, van de Privacyrichtlijn ook toegestaan indien de verwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de voor verwerking verantwoordelijke onderworpen is. Die bepaling is geïmplementeerd in artikel 8, aanhef en onder c, van de Wbp. In dit geval is de verwerking van persoonsgegevens door de RDW noodzakelijk om de wettelijke verplichting na te komen die is vervat in artikel 42 van de Wvw 1994 met betrekking tot het verzamelen en beheren van gegevens in het kentekenregister.
2.3. De RDW voert het beleid dat in beginsel geen terugwerkende kracht wordt verleend aan besluiten die zijn genomen met toepassing van artikel 40c van het Kentekenreglement, maar dat in bepaalde gevallen onjuiste gegevens ook met terugwerkende kracht worden gecorrigeerd, zoals in gevallen die vergelijkbaar zijn met het eerdergenoemde arrest Romet tegen Nederland. De Afdeling heeft in de uitspraak van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1924, overwogen dat dat beleid niet onredelijk is. De zuiverheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid met betrekking tot de tenaamstelling van voertuigen rechtvaardigen een dergelijk beleid. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien het beleid alsnog onredelijk te achten.
[appellant] betoogt terecht dat uit artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, van de Privacyrichtlijn voortvloeit dat persoonsgegevens correct dienen te worden verwerkt en zo nodig moeten worden gecorrigeerd. Artikel 12, aanhef en onder b, verplicht lidstaten te zorgen voor een rechtop rectificatie van gegevens waarvan de verwerking niet overeenstemt met de bepalingen in de richtlijn. Een algemeen recht op een verzoek om correctie van onjuiste persoonsgegevens is vervat in artikel 36 van de Wbp. Met die bepaling is artikel 12 van de Privacyrichtlijn correct geïmplementeerd. Een verzoek om vervallenverklaring van de tenaamstelling komt neer op een verzoek om correctie van onjuiste gegevens als bedoeld in artikel 36 van de Wbp. Uit artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 12, aanhef en onder b, van de Privacyrichtlijn, alsmede artikel 36 van de Wbp volgt evenwel niet dat de RDW aan het vervallen van de tenaamstelling altijd terugwerkende kracht dient toe te kennen. Dit volgt ook niet uit het arrest van het Hof van Justitie van 20 mei 2003 waarnaar [appellant] heeft verwezen.
Het Hof van Justitie heeft in het arrest van 7 mei 2009, C-553/07, ECLI:EU:C:2009:293 als volgt overwogen:
"49 Dit recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer impliceert dat de betrokkene zich ervan kan vergewissen dat zijn persoonsgegevens juist en rechtmatig worden verwerkt, dat wil met name zeggen dat de hem betreffende basisgegevens juist zijn en dat zij worden verstrekt aan gemachtigde ontvangers. Zoals in punt 41 van de considerans van de richtlijn wordt uiteengezet, moet de betrokkene over het recht beschikken om toegang te verkrijgen tot de gegevens die het voorwerp van een verwerking vormen en hemzelf betreffen, zodat hij de nodige controles kan verrichten.
50 In dit verband voorziet artikel 12, sub a, van de richtlijn in een recht op toegang tot de basisgegevens en tot de informatie over de ontvangers of de categorieën ontvangers van die gegevens.
51 Dit recht op toegang is noodzakelijk opdat de betrokkene de in artikel 12, sub b en c, van de richtlijn bedoelde rechten kan uitoefenen, te weten, in het geval dat zijn gegevens niet conform de richtlijn zijn verwerkt, het recht om van de voor de verwerking verantwoordelijke gedaan te krijgen dat deze zijn gegevens rectificeert, uitwist of afschermt (sub b), of derden aan wie de gegevens zijn meegedeeld, van die rectificatie, uitwissing of afscherming in kennis stelt, tenzij zulks onmogelijk blijkt of onevenredig veel moeite kost (sub c).
52 Dit recht op toegang is ook noodzakelijk om de betrokkene de mogelijkheid te bieden tot uitoefening van het in artikel 14 van de richtlijn bedoelde recht om zich tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens te verzetten of van het in de artikelen 22 en 23 daarvan neergelegde recht om zich tot de rechter te wenden wanneer hij schade lijdt.
53 Met betrekking tot het recht op toegang tot informatie over de ontvangers of de categorieën ontvangers van de basisgegevens en over de inhoud van de verstrekte gegevens, preciseert de richtlijn niet of dit recht geldt voor het verleden, en evenmin in voorkomend geval, voor welke periode in het verleden.
54 Dienaangaande zij vastgesteld dat om de nuttige werking van de in de punten 51 en 52 van dit arrest genoemde bepalingen te waarborgen, dit recht noodzakelijkerwijs voor het verleden moet gelden. Anders zou de betrokkene zijn recht om gegevens waarvan hij vermoedt dat zij onrechtmatig of onjuist zijn, te laten rectificeren, uitwissen of afschermen, en om zich met het oog op vergoeding van de geleden schade tot de rechter te wenden, niet doeltreffend kunnen uitoefenen."
De Afdeling leidt daaruit af dat onder omstandigheden onjuiste persoonsgegevens met terugwerkende kracht moeten worden gecorrigeerd. Volgens het beleid van de RDW worden in bepaalde gevallen onjuiste gegevens ook met terugwerkende kracht gecorrigeerd, zoals in gevallen die vergelijkbaar zijn met het eerdergenoemde arrest Romet tegen Nederland. Daarmee is het beleid van de RDW in overeenstemming met artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 12, aanhef en onder b, van de Privacyrichtlijn, alsmede artikel 36 van de Wbp.
In de omstandigheden die [appellant] heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat de RDW heeft gehandeld in strijd met artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 12, aanhef en onder b, van de Privacyrichtlijn en artikel 36 van de Wbp door te weigeren terugwerkende kracht toe te kennen aan het vervallen van de tenaamstelling van de brommer. De RDW is voor vervallenverklaring van een tenaamstelling afhankelijk van informatie van de houder van een kenteken of de eigenaar van een voertuig. Het is niet aan de RDW om te controleren of met een bepaald voertuig nog aan het verkeer wordt deelgenomen. [appellant] heeft zelf in december 2011 het kenteken van de bromfiets op zijn naam laten stellen. Het was dan ook aan hem om tijdig een verzoek te doen om vervallenverklaring van de tenaamstelling van het kenteken. Hij heeft pas meer dan twee jaar nadat volgens hem de tenaamstelling vervallen had moeten worden verklaard een verzoek ingediend om vervallenverklaring van de tenaamstelling.
2.4. De omstandigheden in het arrest Romet tegen Nederland en de omstandigheden die aan de orde waren in de tussenuitspraak van de Afdeling van 20 maart 2013 verschillen wezenlijk van die in deze zaak. In het arrest Romet tegen Nederland en in de tussenuitspraak van de Afdeling van 20 maart 2013 waren voertuigen te naam gesteld nadat de houders van de desbetreffende identiteitsbewijzen waarmee die voertuigen op hun naam waren gesteld, aangifte hadden gedaan van vermissing van die identiteitsbewijzen. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in het arrest Romet tegen Nederland geoordeeld dat een schending van artikel 8 van het EVRM aan de orde was, omdat de staat na de aangifte van vermissing van het identiteitsbewijs niet voldoende maatregelen had genomen om misbruik van dat identiteitsbewijs te voorkomen. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 20 maart 2013 dat arrest gevolgd en eenzelfde oordeel uitgesproken in die zaak. In dit geval echter heeft [appellant] zelf het kenteken van de bromfiets op zijn naam laten zetten en heeft hij zelf nagelaten tijdig de RDW ervan op de hoogte te brengen dat de bromfiets is vernietigd. Gelet daarop bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat de RDW artikel 8 van het EVRM heeft geschonden door geen terugwerkende kracht toe te kennen aan het vervallen van de tenaamstelling van het voertuig.
2.5. Ook uit artikel 10 van de Grondwet of uit het Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens volgt niet dat de RDW aan het vervallen van de tenaamstelling terugwerkende kracht dient toe te kennen. In artikel 10 van de Grondwet is het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in algemene bewoordingen vervat. Nog daargelaten de vraag of dat verdrag rechtstreeks werkende, een ieder verbindende bepalingen bevat die van toepassing zouden kunnen zijn in deze zaak, zijn de bepalingen van dat verdrag gelijkluidend aan die van de Privacyrichtlijn. Daarom volgt ook uit dat verdrag niet de verplichting terugwerkende kracht toe te kennen aan de correctie van persoonsgegevens.
Ook uit de artikelen 37 en 43 van de Wvw 1994 volgt niet dat terugwerkende kracht moet worden toegekend aan het vervallen verklaren van de tenaamstelling. Artikel 37 ziet op uitzonderingen op de verplichting om voertuigen te registreren en artikel 43 ziet op de verstrekking van gegevens uit het kentekenregister aan derden.
2.6. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat terugwerkende kracht moet worden toegekend aan het vervallen verklaren van de tenaamstelling van het voertuig vanwege de gevolgen van de tenaamstelling in het strafrecht, die volgens [appellant] onder meer in strijd zijn met bepalingen uit het EVRM en het Handvest. Voor zover de gevolgen in het strafrecht daarmee in strijd zouden zijn, dient hij dit in de strafrechtelijke procedure aan de orde te stellen. Zijn beroep op de beslissing in Falk tegen Nederland slaagt om dezelfde reden niet. Daargelaten de vraag of die beslissing zijn betoog staaft, gaat die beslissing over de strafrechtelijke gevolgen van de tenaamstelling van een voertuig waarmee een verkeersovertreding wordt begaan. Die zijn in deze zaak niet aan de orde.
3. Het recht op een verzoek om aanpassing van een onjuiste kentekenregistratie is vervat in artikel 40c van het Kentekenreglement. In het derde lid is bepaald dat de RDW het vervallen van de tenaamstelling eerder kan laten ingaan dan op de dag waarop daartoe een verzoek bij hem is ingediend. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de RDW zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat daar in dit geval geen aanleiding toe bestaat.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Reuveny
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2016
622.
BIJLAGE
EVRM
Artikel 5. Recht op vrijheid en veiligheid
1. Een ieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de navolgende gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure:
a. indien hij op rechtmatige wijze is gedetineerd na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter;
b. indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd, wegens het niet naleven van een overeenkomstig de wet door een gerecht gegeven bevel of teneinde de nakoming van een door de wet voorgeschreven verplichting te verzekeren;
c. indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd teneinde voor de bevoegde rechterlijke instantie te worden geleid, wanneer er een redelijke verdenking bestaat, dat hij een strafbaar feit heeft begaan of indien het redelijkerwijs noodzakelijk is hem te beletten een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan;
d. in het geval van rechtmatige detentie van een minderjarige met het doel toe te zien op zijn opvoeding of in het geval van zijn rechtmatige detentie, teneinde hem voor de bevoegde instantie te geleiden;
e. in het geval van rechtmatige detentie van personen ter voorkoming van de verspreiding van besmettelijke ziekten, van geesteszieken, van verslaafden aan alcohol of verdovende middelen of van landlopers;
f. in het geval van rechtmatige arrestatie of detentie van een persoon teneinde hem te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen, of van een persoon waartegen een uitwijzings- of uitleveringsprocedure hangende is.
2. Een ieder die gearresteerd is moet onverwijld en in een taal die hij verstaat op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht.
3. Een ieder die is gearresteerd of gedetineerd, overeenkomstig lid 1.c van dit artikel, moet onverwijld voor een rechter worden geleid of voor een andere magistraat die door de wet bevoegd verklaard is rechterlijke macht uit te oefenen en heeft het recht binnen een redelijke termijn berecht te worden of hangende het proces in vrijheid te worden gesteld. De invrijheidstelling kan afhankelijk worden gesteld van een waarborg voor de verschijning van de betrokkene ter terechtzitting.
4. Een ieder, wie door arrestatie of detentie zijn vrijheid is ontnomen, heeft het recht voorziening te vragen bij het gerecht opdat deze spoedig beslist over de rechtmatigheid van zijn detentie en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de detentie onrechtmatig is.
5. Een ieder die het slachtoffer is geweest van een arrestatie of een detentie in strijd met de bepalingen van dit artikel, heeft recht op schadeloosstelling.
Artikel 6. Recht op een eerlijk proces
1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
2. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
3. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:
a. onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;
b. te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging;
c. zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen;
d. de getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge;
e. zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt.
Artikel 8. Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Handvest
Artikel 6 Het recht op vrijheid en veiligheid
Eenieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon.
Artikel 8 De bescherming van persoonsgegevens
1. Eenieder heeft recht op bescherming van zijn persoonsgegevens.
2. Deze gegevens moeten eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet. Eenieder heeft recht van inzage in de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan.
3. Een onafhankelijke autoriteit ziet erop toe dat deze regels worden nageleefd.
Privacyrichtlijn
Artikel 6
1. De Lid-Staten bepalen dat de persoonsgegevens:
a) eerlijk en rechtmatig moeten worden verwerkt;
b) voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden moeten worden verkregen en vervolgens niet worden verwerkt op een wijze de onverenigbaar is met die doeleinden. Verdere verwerking van de gegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden wordt niet als onverenigbaar beschouwd, mits de Lid-Staten passende garanties bieden;
c) toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig moeten zijn, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of waarvoor zij vervolgens worden verwerkt;
d) nauwkeurig dienen te zijn en, zo nodig, dienen te worden bijgewerkt; alle redelijke maatregelen dienen te worden getroffen om de gegevens die, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of waarvoor zij vervolgens worden verwerkt, onnauwkeurig of onvolledig zijn, uit te wissen of te corrigeren;
e) in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer mogen worden bewaard dan voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, noodzakelijk is. De Lid-Staten voorzien in passende waarborgen voor persoonsgegevens die langer dan hierboven bepaald voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden worden bewaard.
2. Op de voor de verwerking verantwoordelijke rust de plicht om voor de naleving van het bepaalde in lid 1 zorg te dragen.
Artikel 7
De Lid-Staten bepalen dat de verwerking van persoonsgegevens slechts mag geschieden indien:
a) de betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend, of
b) de verwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is of voor het nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene, of
c) de verwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de voor de verwerking verantwoordelijke onderworpen is, of
d) de verwerking noodzakelijk is ter vrijwaring van een vitaal belang van de betrokkene, of
e) de verwerking noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang of die deel uitmaakt van de uitoefening van het openbaar gezag die aan de voor de verwerking verantwoordelijke of de derde aan wie de gegevens worden verstrekt, drager is opgedragen, of
f) de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de voor de verwerking verantwoordelijke of van de derde(n) aan wie de gegevens worden verstrekt, mits het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene die aanspraak maakt op bescherming uit hoofde van artikel 1, lid 1, van deze richtlijn, niet prevaleren.
Artikel 12
De Lid-Staten waarborgen elke betrokkene het recht van de voor de verwerking verantwoordelijke te verkrijgen:
a) vrijelijk en zonder beperking, met redelijke tussenpozen en zonder bovenmatige vertraging of kosten:
—uitsluitsel omtrent het al dan niet bestaan van verwerkingen van hem betreffende gegevens, alsmede ten minste informatie over de doeleinden van deze verwerkingen, de categorieën gegevens waarop deze verwerkingen betrekking hebben en de ontvangers of categorieën ontvangers aan wie de gegevens worden verstrekt;
— verstrekking, in begrijpelijke vorm, van de gegevens die zijn verwerkt, alsmede de beschikbare informatie over de oorsprong van de gegevens;
—mededeling van de logica die ten grondslag ligt aan de automatische verwerking van hem betreffende gegevens, in elk geval als het gaat om de geautomatiseerde besluiten als bedoeld in artikel 15, lid 1;
b) naar gelang van het geval, de rectificatie, de uitwissing of de afscherming van de gegevens waarvan de verwerking niet overeenstemt met de bepalingen van deze richtlijn, met name op grond van het onvolledige of onjuiste karakter van de gegevens;
c) kennisgeving aan derden aan wie de gegevens zijn verstrekt, van elke rectificatie, uitwissing of afscherming, uitgevoerd overeenkomstig punt b), tenzij zulks onmogelijk blijkt of onevenredig veel moeite kost.
Grondwet
Artikel 10
1. Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.
2. De wet stelt regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens.
3. De wet stelt regels inzake de aanspraken van personen op kennisneming van over hen vastgelegde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt, alsmede op verbetering van zodanige gegevens.
Wpb
Artikel 8
Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien:
a. de betrokkene voor de verwerking zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend;
b. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of voor het nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene en die noodzakelijk zijn voor het sluiten van een overeenkomst;
c. de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is;
d. de gegevensverwerking noodzakelijk is ter vrijwaring van een vitaal belang van de betrokkene;
e. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt, of
f. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert.
Artikel 36
1. Degene aan wie overeenkomstig artikel 35 kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens, kan de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
2. De verantwoordelijke bericht de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk of dan wel in hoeverre hij daaraan voldoet. Een weigering is met redenen omkleed.
3. De verantwoordelijke draagt zorg dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.
4. Indien de persoonsgegevens zijn vastgelegd op een gegevensdrager waarin geen wijzigingen kunnen worden aangebracht, dan treft hij de voorzieningen die nodig zijn om de gebruiker van de gegevens te informeren over de onmogelijkheid van verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming ondanks het feit dat er grond is voor aanpassing van de gegevens op grond van dit artikel.
5. Het bepaalde in het eerste tot en met vierde lid is niet van toepassing op bij de wet ingestelde openbare registers, indien in die wet een bijzondere procedure voor de verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming van gegevens is opgenomen.
Wvw
Artikel 37
1. Artikel 36 is niet van toepassing op:
a. de volgende categorieën motorrijtuigen alsmede de door die motorrijtuigen voortbewogen aanhangwagens:
1°. bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde categorieën bromfietsen, alsmede bromfietsen in het internationaal verkeer, afkomstig uit een land waar voor deze voertuigen geen kenteken is opgegeven,
2°. landbouw- of bosbouwtrekkers,
3°. gehandicaptenvoertuigen en
4°. motorrijtuigen met beperkte snelheid;
b. in het buitenland geregistreerde motorrijtuigen en aanhangwagens, die zich in het internationaal verkeer bevinden, mits ter zake van de registratie van het betrokken voertuig door het daartoe bevoegde gezag in het buitenland een bewijs is afgegeven dat voldoet aan de daaraan gestelde eisen in de tussen Nederland en het betrokken land van kracht zijnde internationale overeenkomst en het betrokken voertuig voldoet aan de eisen die in die overeenkomst dan wel bij algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van die overeenkomst aan dat voertuig worden gesteld met betrekking tot de toelating tot het internationaal verkeer;
c. motorrijtuigen en aanhangwagens, mits wordt voldaan aan nadere bij ministeriële regeling vast te stellen regels, die in eigendom toebehoren aan of worden gehouden door:
1°. leden van een bij ministeriële regeling aangewezen krijgsmacht of civiele dienst in de zin van artikel I van het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag tussen de landen die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Trb. 1953, 10), dan wel in de zin van artikel 3 van het bij evenbedoeld verdrag behorende, op 28 augustus 1952 te Parijs gesloten, protocol nopens de rechtspositie van internationale militaire hoofdkwartieren ingesteld uit hoofde van het Noord-Atlantisch Verdrag (Trb. 1953, 11), alsmede
2°. functionarissen van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie die in Nederland zijn op grond van de briefwisseling tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie van 31 augustus en 11 september 1979 (Trb.1979, 159) en op wie het Verdrag nopens de rechtspositie van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, van de nationale vertegenwoordigers bij haar organen en van haar internationale staf (Trb.1951, 139), van toepassing is.
2. Voor aanhangwagens met een toegestane maximum massa van niet meer dan 750 kg alsmede voor aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg, afkomstig uit een land waar voor deze aanhangwagens geen afzonderlijk kenteken is opgegeven, geldt het vereiste dat een kenteken dient te zijn opgegeven niet. Indien een dergelijke aanhangwagen is verbonden met een in Nederland geregistreerd motorrijtuig, dient die aanhangwagen te zijn voorzien van het kenteken dat is opgegeven voor dat motorrijtuig.
3. Voor motorrijtuigen en aanhangwagens, die behoren tot de bedrijfsvoorraad van een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend of die voor herstel of bewerking ter beschikking zijn gesteld van een natuurlijke persoon of rechtspersoon, geldt het vereiste dat een kenteken voor een bepaald voertuig dient te zijn opgegeven niet, mits overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels gebruik wordt gemaakt van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen, door de Dienst Wegverkeer aan die natuurlijke persoon of rechtspersoon dan wel aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend en die het voertuig ten behoeve van eerstbedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon ten verkoop voorhanden heeft, opgegeven kenteken. De Dienst Wegverkeer kan aan deze opgaven voorschriften verbinden. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot die voorschriften regels worden vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen het gebruik van een zodanig kenteken verplicht is.
4. Met het toezicht op de naleving van de uit het derde lid voortvloeiende verplichtingen zijn belast de bij besluit van de Dienst Wegverkeer aangewezen ambtenaren. Van een zodanig besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Het toezicht heeft in ieder geval betrekking op het gebruik van het in het derde lid bedoelde kenteken. De aldaar bedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon is gehouden tot betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het door deze dienst ter zake van de kosten van het toezicht vastgestelde tarief. Bij ministeriële regeling worden nadere regels omtrent het toezicht vastgesteld.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kan onder daarbij te stellen voorwaarden worden bepaald dat:
a. in bepaalde uitzonderingsgevallen tijdelijk wordt of kan worden afgeweken van het in artikel 36, derde lid, onderdeel b of c, bepaalde;
b. een motorrijtuig of een aanhangwagen op de weg mag staan, indien de tenaamstelling vervallen is verklaard ingevolge artikel 51a, derde lid, onderdeel b, c, d of f.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld omtrent de omschrijving van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde categorieën voertuigen alsmede de voor die categorieën vastgestelde maximumsnelheid.
7. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het derde lid en kunnen nadere regels worden vastgesteld ter uitvoering van het vijfde lid.
Artikel 42
1. Er is een kentekenregister. Dit register is een basisregistratie.
2. De Dienst Wegverkeer is de beheerder van het kentekenregister en verantwoordelijke als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens.
3. In het kentekenregister verwerkt de Dienst Wegverkeer gegevens omtrent motorrijtuigen en aanhangwagens waarvoor een kenteken is opgegeven en de tenaamstelling van die motorrijtuigen en aanhangwagens, alsmede omtrent andere motorrijtuigen en aanhangwagens.
4. Het verzamelen van de gegevens, bedoeld in het derde lid, geschiedt voor de volgende doeleinden:
a. voor een goede uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet en voor de handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde voorschriften,
b. voor een goede uitvoering van het bepaalde bij of krachtens de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, de Wet belasting zware motorrijtuigen, de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, de Wet tijdelijke tolheffing Blankenburgverbinding en ViA15, dan wel andere wettelijke regelingen ten aanzien van motorrijtuigen of aanhangwagens en voor de handhaving van het bepaalde bij of krachtens die wettelijke regelingen, en
c. om overheidsorganen te voorzien van gegevens uit het kentekenregister voor zover zij aangeven deze gegevens nodig te hebben voor een goede uitoefening van hun publieke taak.
5. De Dienst Wegverkeer mag strafrechtelijke persoonsgegevens en persoonsgegevens ter vaststelling van mogelijk strafbaar gedrag verwerken voor zover dit verband houdt met de in het vierde lid, onderdelen a en b, genoemde doeleinden.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld omtrent de inrichting en het beheer van het kentekenregister.
7. De gegevens omtrent motorrijtuigen en aanhangwagens die de Dienst Wegverkeer verwerkt in het landsbelang, worden niet opgenomen in het kentekenregister.
Artikel 43
1. De Dienst Wegverkeer verstrekt uit het kentekenregister gegevens aan overheidsorganen, voor zover zij aangeven deze gegevens nodig te hebben voor een goede uitoefening van hun publieke taak.
2. De Dienst Wegverkeer verstrekt uit het kentekenregister gegevens aan autoriteiten buiten Nederland en instellingen van volkenrechtelijke organisaties in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen.
3. De Dienst Wegverkeer kan in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen gevoelige gegevens uit het kentekenregister verstrekken aan andere personen en instanties dan bedoeld in het eerste en tweede lid.
4. Niet-gevoelige gegevens kunnen aan een ieder worden verstrekt.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de verstrekkingen als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid. Deze verstrekkingen geschieden op aanvraag en op een door de Dienst Wegverkeer te bepalen wijze.
6. Onverminderd het vijfde lid geschiedt de verstrekking van gegevens, als bedoeld in het derde en vierde lid, tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het voor de behandeling van de aanvraag door deze dienst vastgestelde tarief.
7. Onverminderd het zesde lid is degene die op grond van het eerste tot en met vierde lid een aanvraag tot verstrekking van gegevens indient, in door de Dienst Wegverkeer te bepalen gevallen, een door deze dienst te bepalen aansluittarief verschuldigd.
Kentekenreglement
Artikel 40c. Verzoek verval tenaamstelling
1. Degene die naar zijn mening ten onrechte als tenaamgestelde in het kentekenregister is vermeld, kan de Dienst Wegverkeer verzoeken de tenaamstelling te doen vervallen. De Dienst Wegverkeer verklaart de tenaamstelling vervallen indien hiervoor naar het oordeel van deze dienst voldoende gronden aanwezig zijn.
2. De tenaamstelling in het kentekenregister vervalt niet eerder dan op de dag waarop daartoe een verzoek bij deze dienst is ingediend.
3. In afwijking van het tweede lid kan de Dienst Wegverkeer in uitzonderlijke gevallen het vervallen van de tenaamstelling eerder laten ingaan.