201604017/2/R1.
Datum uitspraak: 11 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Kerkdriel, gemeente Maasdriel,
en
de raad van de gemeente Maasdriel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Kerkdriel herziening 2015, reparatie [locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 juli 2016, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. W. Krijger, werkzaam bij Krijger Advies, is verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. H.P.J.G. Berkers, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het plan
2. Het bestemmingsplan voorziet in een bedrijfsbestemming voor het terrein gelegen achter de gebouwen aan de [locatie 1]. Dit terrein wordt gebruikt voor opslag en stalling van koetsen en voor een paardenstalling van het bedrijf [bedrijf]. Op dit terrein zijn verschillende gebouwen en bouwwerken aanwezig. In dit plan worden dit gebruik en deze gebouwen als zodanig bestemd. Het plan is opgesteld als gevolg van de uitspraak van 24 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4689), waarin de Afdeling een eerdere bestemmingsregeling voor het terrein heeft vernietigd en de raad de opdracht heeft gegeven een nieuw plan vast te stellen. Inleiding
3. [verzoeker] woont naast het plangebied aan de [locatie 2]. Hij richt zich tegen de in het plan voorziene bouw- en gebruiksmogelijkheden op het terrein. [verzoeker] stelt dat hij veel overlast ervaart van het bedrijf, met name vanwege de paarden en koetsen die langs zijn woning het terrein betreden en verlaten. [verzoeker] heeft reeds verschillende procedures gevoerd om het gebruik van het perceel voor de stalling en opslag te doen beëindigen.
Spoedeisend belang
4. De raad en [partij] stellen zich op het standpunt dat met het verzoek van [verzoeker] geen spoedeisend belang is gemoeid. Volgens hen zijn alle gebouwen en bouwwerken op het terrein vergund. Daarnaast geldt volgens de raad dat een aantal aanwezige gebouwen en bouwwerken onder het overgangsrecht valt.
4.1. Reeds in de uitspraak van 24 december 2014 heeft de Afdeling overwogen dat niet is gebleken dat de op het achterterrein aanwezige bijgebouwen zijn vergund. De raad heeft in de onderhavige procedure ook geen bewijs overgelegd om zijn stelling dat deze bebouwing is vergund te onderbouwen. Evenmin heeft de raad bewijs overgelegd ter onderbouwing van zijn in de onderhavige procedure ingenomen stelling dat de bebouwing op het terrein onder het overgangsrecht valt. Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter er in deze procedure bij de beoordeling van de spoedeisendheid vanuit dat de bebouwing nog niet is vergund. Het onderhavige bestemmingsplan biedt een grondslag om deze bebouwing te vergunnen. Indien hiertoe aan aanvraag wordt gedaan, kan een omgevingsvergunning in beginsel niet worden geweigerd. De voorzieningenrechter is gelet hierop van oordeel dat [verzoeker] een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek om schorsing van het bestemmingsplan.
Geluid
5. [verzoeker] betoogt dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidhinder. Hij voert hiertoe aan dat het akoestisch rapport dat aan het plan ten grondslag ligt ondeugdelijk is. Volgens [verzoeker] is in dit rapport ten onrechte geen rekening gehouden met een aantal geluidgevoelige objecten in zijn achtertuin. Voorts is volgens [verzoeker] de geluidbelasting op de woning op de [locatie 1] ten onrechte niet in het rapport betrokken.
5.1. In het rapport '[bedrijf] [partij] te Kerkdriel; akoestisch onderzoek' van 15 maart 2016, opgesteld door Peutz in opdracht van de gemeente Maasdriel, is het onderzoek naar de geluidbelasting van de voorziene opslag en stalling op het terrein achter de [locatie 1] vastgelegd. In dit rapport staat dat de geluidbelasting op verschillende punten in de omgeving van het terrein is berekend. Een van de punten waar de geluidbelasting is berekend is de woning van [verzoeker]. In het rapport staat dat geen rekenpunten zijn opgenomen bij de bouwwerken in de achtertuin van [verzoeker] en bij de woning op de [locatie 1]. In het rapport wordt geconcludeerd dat de geluidsuitstraling het woon- en leefklimaat bij woningen in de omgeving slechts beperkt en zeker niet onacceptabel beïnvloedt en dat ruimschoots wordt voldaan aan de geluidvoorschriften die gelden op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
5.2. [verzoeker] stelt terecht dat uit het akoestisch rapport volgt dat de geluidbelasting op de bijgebouwen in zijn achtertuin, waar volgens hem wordt gewoond, niet is onderzocht. Voorts stelt hij terecht dat de geluidbelasting op de woning aan de [locatie 1] niet is onderzocht. De raad heeft geen redenen aangevoerd waarom de geluidbelasting op deze gebouwen niet is onderzocht. Het standpunt van de raad dat de woning aan de [locatie 1] een bedrijfswoning is die hoort bij de voorziene stalling en opslag, is onjuist. Zoals [verzoeker] terecht betoogt, is deze woning in het bestemmingsplan "Kerkdriel en Hoenzadriel 2013" niet bestemd als bedrijfswoning. Deze woning is in planologisch opzicht geen bedrijfswoning, maar een burgerwoning. Vast staat dat zowel de bijgebouwen in de achtertuin van [verzoeker] als de woning op de [locatie 1] op kortere afstand van het terrein liggen dan de rekenpunten in het akoestisch rapport. De voorzieningenrechter is er gelet hierop niet zonder meer van overtuigd dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ook hier geen sprake zal zijn van een onaanvaardbare geluidhinder.
5.3. De voorzieningenrechter is er gelet op het voorgaande op voorhand niet zonder meer van overtuigd dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat het plan in stand kan blijven. In verband hiermee en na afweging van alle betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek van [verzoeker] om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen en het plan te schorsen.
6. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Maasdriel van 14 april 2016 tot het vaststellen van het bestemmingsplan "Kerkdriel herziening 2015, reparatie [locatie 1]";
II. veroordeelt de raad van de gemeente Maasdriel tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad van de gemeente Maasdriel aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Schaaf
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2016
523.