201600072/1/R2.
Datum uitspraak: 17 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Schaijk, gemeente Landerd,
en
de raad van de gemeente Landerd,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 1" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juni 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en de raad, vertegenwoordigd door ir. R.H.A. Peters, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het plan is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4037. In die uitspraak is het bestemmingsplan "Buitengebied" gedeeltelijk vernietigd en is de opdracht gegeven om een nieuw plan op te stellen voor een aantal planonderdelen. In de uitspraak van 12 november 2014 heeft de Afdeling ten aanzien van het perceel van [appellant] aan de [locatie] te Schaijk overwogen dat voor zover de aanduiding "wro-zone - aanlegvergunning historisch geografisch waardevol" voor dat perceel is vastgesteld de raad, kort gezegd, zich in het verweerschrift en ter zitting op een ander standpunt heeft gesteld dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan. Verder heeft de Afdeling overwogen dat voor zover de raad de aanduiding "wro-zone - omgevingsvergunning cultuurhistorische openheid" aan het plandeel wenst toe te kennen [appellant] zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat de openheid op het perceel reeds is aangetast. De raad heeft niet gemotiveerd waarom hij zich voor de toekenning van deze aanduiding desondanks wenst te baseren op het kaartmateriaal van de Verordening ruimte 2012, aldus de uitspraak. Het beroep van [appellant] is gegrond verklaard, het plan is in zoverre vernietigd en er is in zoverre opdracht gegeven tot vaststelling van een nieuw plan.
2. In voorliggend plan is voor het perceel de bestemming "Agrarisch met waarden - 1", die in het bestemmingsplan "Buitengebied" was toegekend, behouden en is de aanduiding "wro-zone - aanlegvergunning historisch geografisch waardevol" gewijzigd in de aanduiding "wetgevingzone - omgevingsvergunning cultuurhistorische openheid".
Op het plan "Buitengebied, herziening 1" zijn van toepassing de regels en verbeelding welke deel uitmaken van het bestemmingsplan "Buitengebied", met dien verstande dat die regels en verbeelding op onderstaande onderdelen worden aangepast.
Ingevolge artikel 1, lid 1.4, onder a, van de planregels wordt voor zover in de regels ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - ...." is opgenomen, hieronder tevens verstaan de aanduiding "wetgevingzone - ....".
Ingevolge artikel 5, lid 5.1.2, onder h, aanhef en sub 4, van de planregels wordt gestreefd naar behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden. Dit houdt in dat ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - omgevingsvergunning cultuurhistorische openheid" het beleid is gericht op behoud en bescherming van de historische landschappelijke openheid en grootschaligheid.
Ingevolge lid 5.6.1 is het verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden) de in het schema onder 5.6.4 opgenomen omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.
Ingevolge lid 5.6.2, aanhef en onder a, geldt het onder lid 5.6.1 vervatte verbod niet voor werken en werkzaamheden welke plaatshebben ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak".
In het schema onder lid 5.6.4 staan als omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden: het beplanten van gronden met houtgewas (hoger dan 1 m), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - omgevingsvergunning cultuurhistorische openheid". Als criterium voor de verlening van een omgevingsvergunning geldt dat de werkzaamheden ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - omgevingsvergunning cultuurhistorische openheid" geen onevenredige aantasting tot gevolg mogen hebben van de in lid 5.1.2, onder h, aanhef en sub 4, omschreven waarden.
3. [appellant] betoogt dat de raad met de vaststelling van de aanduiding "wetgevingzone - omgevingsvergunning cultuurhistorische openheid" voor zijn perceel niet heeft voldaan aan voornoemde uitspraak van de Afdeling van 12 november 2014. Daartoe voert hij aan dat hij door de aanduiding ernstig in zijn mogelijkheden wordt beperkt. Verder staat op het perceel reeds de nodige bebouwing en is daarom geen sprake van historische landschappelijke openheid en grootschaligheid als bedoeld in de provinciale verordening.
4. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestaande bebouwing binnen het bouwvlak staat. In de planregels is bepaald dat de vergunningplicht voor werken binnen het bouwvlak zijn uitgezonderd. Het landschap buiten het bouwvlak is volgens de raad wel als weids en open landschap aan te merken. Verder voert de raad aan dat ook het voorheen geldende planologisch regime een vergunningplicht kende.
5. In het voorheen geldende plan "Buitengebied 1996", dat van kracht was voor het bestemmingsplan "Buitengebied", had het perceel de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke/cultuurhistorisch en/of abiotische waarden" en was het aangeduid als "landschappelijk open gebied". Op grond van artikel 27 van de planvoorschriften gold er een aanlegvergunningplicht voor onder andere het aanbrengen van houtgewas.
6. Het perceel ligt blijkens de kaart behorende bij de Verordening ruimte 2014 van Noord-Brabant (hierna: Verordening 2014) in een gebied dat is aangeduid als "Cultuurhistorisch vlak".
In artikel 22, eerste lid, van de Verordening 2014 is bepaald dat in aanvulling op hoofdstuk 3 "Structuren" ter plaatse van de aanduiding "Cultuurhistorische vlakken" geldt dat een bestemmingsplan:
a. mede is gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;
b. regels stelt ter bescherming van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. Een bestemmingsplan in een gebied als hier aan de orde dient volgens de bepalingen van de Verordening 2014 gericht te zijn op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en dient regels op te stellen ter bescherming van deze waarden. Uit het schema in de toelichting op artikel 22 van de Verordening 2014 is af te leiden dat voor een gebied met historische openheid een bescherming tegen de aanplant van opgaande begroeiing is aangewezen. Gelet op het voorgaande heeft de raad terecht een beschermende regeling in het plan opgenomen.
De begrenzing van het "Cultuurhistorisch vlak" in de Verordening 2014 is bepaald aan de hand van de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart. Voor zover [appellant] ter zitting heeft gesteld dat de begrenzing van dit gebied aanpassing behoeft, overweegt de Afdeling dat tegen deze begrenzing uit de Verordening 2014, als zijnde een algemeen verbindend voorschrift, ingevolge artikel 8:3, eerste lid, onder a, van de Awb geen beroep kan worden ingesteld en dat de Afdeling deze slechts exceptief kan toetsen. Deze toetsing houdt in dat aan een algemeen verbindend voorschrift slechts verbindende kracht kan worden ontzegd, indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag om de verschillende belangen, die bij het nemen van een besluit inhoudende algemeen verbindende voorschriften betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. De rechter heeft daarbij niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen en heeft ook overigens daarbij terughoudendheid te betrachten. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de begrenzing van het gebied uit de Verordening 2014 "Cultuurhistorisch vlak" in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift dan wel een algemeen rechtsbeginsel.
Nu artikel 22 van de Verordening 2014 de raad beoordelingsruimte laat over de mate van de te bieden bescherming dient de raad bij de vaststelling van een plan per gebied te bepalen welke regels hij in het kader van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht. De raad dient derhalve te motiveren waarom het opnemen van een omgevingsvergunningplicht voor bepaalde werken en werkzaamheden voor het perceel van [appellant] nodig is.
7. [appellant] stelt in dat verband dat op zijn perceel de openheid reeds is aangetast, omdat er bebouwing binnen het bouwvlak aanwezig is. Zoals uit 5. blijkt, gold voor het perceel ook vóór het bestemmingsplan "Buitengebied" een aanlegvergunningplicht voor het aanplanten van houtgewas. [appellant] heeft niet onderbouwd dat de situatie op zijn perceel is gewijzigd. Verder oordeelt de Afdeling dat de enkele omstandigheid dat er bebouwing binnen het bouwvlak staat niet afdoet aan de kenmerken van het gebied of op zijn perceel. Daarbij betrekt de Afdeling dat gebouwen in dit plan, zoals gebruikelijk, binnen het bouwvlak mogen staan en er in artikel 5, lid 5.6.2, van de planregels een uitzondering is gemaakt op de omgevingsvergunningplicht voor werken en werkzaamheden in het bouwvlak. Gelet op het voorgaande heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om, zoals [appellant] ter zitting voorstelde, het bouwvlak buiten de zone "wro-zone - omgevingsvergunning cultuurhistorische openheid" te laten.
Voor zover [appellant] ter zitting heeft gesteld dat de criteria waaraan de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden dient te worden getoetst, onduidelijk zijn, overweegt de Afdeling als volgt. Uit de toelichting bij artikel 22 van de Verordening 2014 volgt dat een vergunningstelsel een beschermende regeling kan zijn die voorkomt dat wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied worden aangetast. De voorwaarden uit artikel 22 van de Verordening 2014 zijn overgenomen in de planregels en volgen uit het schema onder artikel 5, lid 5.6.4, van de planregels. Verder is bepaald dat de in lid 5.1.2, onder h, aanhef en sub 4, omschreven waarden in acht moeten worden genomen. Voor de beoordeling of deze waarden onevenredig worden aangetast is beoordelingsruimte aan het college van burgemeester en wethouders gegeven. Dat deze ruimte is gegeven betekent echter nog niet dat het criterium onduidelijk of rechtsonzeker is. In hetgeen [appellant] aanvoert ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de regeling onaanvaardbaar is of tot onaanvaardbare beperkingen zal leiden. De betogen falen.
8. De Afdeling oordeelt dat de raad de aanduiding "wetgevingzone - omgevingsvergunning cultuurhistorische openheid" voor het perceel [locatie] te Schaijk heeft kunnen vaststellen en dat de raad daarmee in zoverre aan voornoemde uitspraak van de Afdeling van 12 november 2014 heeft voldaan.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Mercker, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Mercker
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2016
661.