ECLI:NL:RVS:2016:225

Raad van State

Datum uitspraak
3 februari 2016
Publicatiedatum
3 februari 2016
Zaaknummer
201503738/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voorrangsverklaring door college van burgemeester en wethouders van Wassenaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 31 maart 2015 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [Appellant] had op 5 juni 2014 een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring bij het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, welke aanvraag werd afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen deze afwijzing op 22 oktober 2014 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geoordeeld dat [appellant] niet in aanmerking kwam voor de voorrangsverklaring, omdat hij zijn woonsituatie had kunnen oplossen door een aangeboden eengezinswoning te accepteren, wat hij niet had gedaan.

Tijdens de zitting op 19 januari 2016 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.H. Lussenburg. Het college werd vertegenwoordigd door mr. E.C.M. de Heij en L.G. Nollen. [Appellant] betoogde dat het college had moeten zorgen voor een passende woning, gezien zijn situatie en de overlast van zijn bovenburen. Het college stelde echter dat het aan [appellant] zelf was om te reageren op het woningaanbod en dat hij verantwoordelijk was voor de acceptatie of weigering van een woning.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat [appellant] niet buiten eigen schuld en toedoen in zijn huidige woonsituatie verkeerde. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat er geen omstandigheden waren die de toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201503738/1/A3.
Datum uitspraak: 3 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Wassenaar,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 maart 2015 in zaak nr. 14/9974 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2014 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een voorrangsverklaring afgewezen.
Bij besluit van 22 oktober 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.H. Lussenburg, advocaat, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. de Heij en L.G. Nollen, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van het college heeft [appellant] ter zitting nog een stuk in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 31, onder 1.a, van de Regionale Huisvestingsverordening stadsgewest Haaglanden 2012 (hierna: Huisvestingsverordening) verlenen burgemeester en wethouders, voor zover woningzoekenden zelf een daartoe strekkend verzoek indienen, een voor het gehele stadsgewest geldende voorrangsverklaring aan woningzoekenden die
- (…)
- (…)
- (…)
- buiten eigen schuld en toedoen in een dusdanige situatie verkeren dat zij binnen 3 maanden andere woonruimte behoeven en
- (…)
- hun betreffende situatie niet op een andere wijze kunnen oplossen.
Ingevolge artikel 60, tweede lid, zijn burgemeester en wethouders bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
2. Met gebruikmaking van een voorrangsverklaring van 24 juli 2013 heeft [appellant] zijn huidige flatwoning aan de [locatie] te Wassenaar betrokken. Hij heeft op 24 maart 2014 opnieuw om een voorrangsverklaring verzocht omdat hij wegens PTSD extra gevoelig is voor zijn overlast veroorzakende bovenburen.
Het college heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan artikel 31, onder 1.a, van de Huisvestingsverordening, omdat [appellant] zijn woonsituatie had kunnen oplossen door een aan hem aangeboden eengezinswoning te accepteren, maar hij dat heeft nagelaten. Als gevolg daarvan verkeert hij niet buiten eigen schuld en toedoen in de huidige woonsituatie, aldus het college.
Voorts is volgens het college niet gebleken van omstandigheden die met zich brengen dat de hardheidsclausule had moeten worden toegepast.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college had moeten bewerkstelligen dat hij een woning toegewezen zou hebben gekregen die passend was bij zijn beperkingen. Het college had op de hoogte kunnen zijn van het feit dat al twee families voor hem zijn verhuisd wegens de overlast die zijn bovenburen veroorzaken. Door hem de flatwoning te laten betrekken en daarin te laten investeren verkeert hij thans in een situatie dat hij niet zonder hulp een nieuwe woonruimte kan betrekken, aldus [appellant].
4. Dit betoog faalt. Na het verkrijgen van een voorrangsverklaring dient een betrokkene zelf te reageren op het woningaanbod en is hij zelf verantwoordelijk voor acceptatie of weigering van een woning. Het is niet aan het college om te bepalen of het aanwezige woningaanbod passend is. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellant] niet buiten eigen schuld en toedoen in de huidige woonsituatie verkeert. Daarbij heeft de rechtbank terecht betrokken dat aan hem in januari 2014 door de woningbouwvereniging een eengezinswoning aan de Suykstraat in Wassenaar is aangeboden. Deze woning heeft hij om financiële redenen niet geaccepteerd, terwijl hij er op is gewezen dat hij een aanvraag had kunnen indienen voor een tegemoetkoming in de kosten.
Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is gebleken van omstandigheden die met zich brengen dat de hardheidsclausule had moeten worden toegepast. Dat aan [appellant] eerder wel een voorrangsverklaring is afgegeven met toepassing van de hardheidsclausule maakt niet dat het college daartoe opnieuw in redelijkheid had moeten overgaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheden destijds anders waren, omdat [appellant] toen niet beschikte over een woning en gescheiden leefde van zijn echtgenote.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2016
280.