201507544/1/A1.
Datum uitspraak: 17 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Koewacht, gemeente Terneuzen,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 16 september 2015 in zaken nrs. 15/5617 en 15/4703 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen.
Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning op het perceel [locatie] te Koewacht.
Bij besluit van 7 juli 2015 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 september 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2016, waar [appellante], en het college, vertegenwoordigd door N.E.M. van der Hurck, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een woning op het perceel. De thans op het perceel aanwezige woning dient op grond van een aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift te worden gesloopt. [appellante] woont in de directe omgeving van de voorziene woning. De afstand tussen de te realiseren woning en de woning van [appellante] is 32 meter. [appellante] verzet zich tegen de bouw van de woning, omdat zij vreest dat deze haar woon- en leefklimaat in ernstige mate zal aantasten.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Koewacht, Overslag en Zuiddorpe" rust op het perceel de bestemming "Wonen-1" met de nadere aanduiding "vrij" en "5", hetgeen betekent dat op het perceel één vrijstaande woning is toegestaan met een maximale goothoogte van 5 meter. Op het perceel rust tevens de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie -1".
Ingevolge artikel 19.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de op de verbeelding voor "Wonen-1" aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van het wonen binnen de bebouwde kommen van Koewacht, Overslag en Zuiddorpe.
Ingevolge artikel 19.2.1, aanhef en onder d, mag een hoofdgebouw uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
Ingevolge artikel 19.2.1, aanhef en onder e, mag het aantal woningen dat binnen dit bestemmingsplan aanwezig is ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan niet worden vermeerderd.
Ingevolge aanhef en onder g, mogen hoofdgebouwen uitsluitend worden gebouwd met de voorgevel in één van de naar de weg gekeerde bouwgrenzen, dan wel op een afstand van ten hoogste 3 m evenwijdig hieraan.
Ingevolge artikel 22.2.2, aanhef en onder b mag op de voor "Waarde-Archeologie-1" aangewezen gronden ten behoeve van andere, voor deze grondend geldende bestemming(en) niet worden gebouwd, indien het plangebied groter is dan 100 m² en waarbij bovendien grond- of graafwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter beneden het maaiveld plaatsvinden.
Ingevolge artikel 19.4, onder a, is het college bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 19.2.1, aanhef en onder d, en toestaan dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
Ingevolge artikel 19.5 is het college bevoegd om met inachtneming van de in deze bepaling opgenomen regels met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 19.1 voor de uitoefening van kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten in de woning.
3. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan omdat het gedeeltelijk buiten het bouwvlak is gelegen en in het plangebied, dat groter is dan 100 m², grond- of graafwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter beneden het maaiveld zullen plaats vinden. Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in verbinding met de artikelen 19.4, onder a, en 22.3.1 van de planregels omgevingsvergunning verleend. De beroepsgronden van [appellante] richten zich niet tegen de afwijking van de planregels met betrekking tot de op het perceel rustende dubbelbestemming "Waarde-Archeologie-1".
Voor zover [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd dat het bouwplan ook in strijd is met bepaalde in artikel 9.2.1, aanhef en onder g, van de planregels, omdat de voorziene woning midden in een weiland is gesitueerd, slaagt dit niet. De op grond van de planregel in acht te nemen afstand van ten hoogste 3 meter geldt ten opzichte van de bouwgrens en niet ten opzichte van de weg, zoals [appellante] veronderstelt.
Belangenafweging
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college na afweging van de bij het besluit betrokken belangen niet in redelijkheid omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen, omdat realisering van het bouwplan in het open veld tot onaanvaardbare overlast kan leiden voor haar en haar huisgenoten. Hiertoe voert zij aan dat de afstand tussen de woonkamer en slaapkamers van haar woning tot de erfgrens van het perceel minder dan 6 meter is en niet is in te zien waarom de te realiseren woning zo dicht bij haar woning moet worden gebouwd. Realisering van het bouwplan zal tot gevolg hebben dat haar vrije uitzicht over het weiland zal verdwijnen, dat haar privacy zal worden aangetast door de inkijk vanaf de bovenverdieping van de te realiseren woning in haar slaapkamer en woonkamer en dat het gezin met jonge kinderen dat in de woning zal gaan wonen haar nacht- en weekendrust zal verstoren, aldus [appellante]. Voorts vreest zij geluidsoverlast door toenemende verkeersbewegingen, temeer omdat er aanwijzingen zijn dat op het perceel bedrijfsactiviteiten zullen gaan plaats vinden. [appellante] is van mening dat zij er op mocht vertrouwen dat zij vanuit haar woning vrij uitzicht zou houden, gelet op de informatie die zij ten tijde van de aankoop van haar woning van zowel de gemeente als van [vergunninghouder] heeft gekregen. Voorts vreest [appellante] schade aan haar perceel ten gevolge van de graafwerkzaamheden diep in de grond.
4.1. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort in dit geval tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om daarvoor omgevingsvergunning te verlenen.
4.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat [vergunninghouder] de te realiseren woning (ook) voor bedrijfsactiviteiten zal gaan gebruiken. De aanvraag en de daarop verleende omgevingsvergunning zien op de bouw van een woning en het college heeft met de omgevingsvergunning niet afgeweken van het bepaalde in artikel 19.1 van de planregels om bedrijfsmatige activiteiten in de woning mogelijk te maken. Voor zover [appellante] beoogt te betogen dat in afwijking van de omgevingsvergunning bedrijfsactiviteiten in de woning zullen plaats vinden, kan dat bij de in deze procedure voorliggende beoordeling van de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning geen rol spelen. Dat betreft een handhavingskwestie. Geen grond bestaat derhalve voor het oordeel dat een toename van verkeersbewegingen en daarmee gepaard gaande geluidsoverlast is te verwachten van bedrijfsactiviteiten in de voorziene woning. Voorts heeft de rechtbank in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd terecht geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de grond- en graafwerkzaamheden op het perceel ten behoeve van het bouwplan schade aan haar perceel zal toebrengen.
Niet in geschil is dat realisering van het bouwplan negatieve gevolgen zal hebben voor het uitzicht van [appellante] vanuit haar woning en dat het aantal verkeersbewegingen over het langs haar woning liggende Zandpad zal toenemen nu het perceel ook via deze weg zal worden ontsloten. De rechtbank heeft daarin, en in de door [appellante] gestelde aantasting van haar privacy, evenwel terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat realisering van het bouwplan zal leiden tot een zodanige vermindering van het woongenot, dat het college om die reden niet in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de toename van het aantal verkeersbewegingen beperkt zal zijn omdat uitsluitend bestemmingsverkeer gebruik zal maken van de weg. Voorts heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het bestemmingsplan toelaat dat op het perceel binnen het bouwvlak in oostelijke richting een woning wordt gebouwd waarbij de afstand tussen de twee woningen zelfs minder zou zijn dan de 32 meter zoals in de thans vergunde situatie. Benutting van de in het bestemmingsplan voorziene bebouwingsmogelijkheden op het perceel kunnen het woongenot van [appellante] derhalve in vrijwel gelijke mate aantasten.
De rechtbank heeft voorts terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het vertrouwensbeginsel aan verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat. Niet gebleken is dat aan het college toe te rekenen concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, en mogelijke mededelingen van [vergunninghouder] over het behoud van het vrije zicht kunnen er niet toe leiden dat het college een gerechtvaardigd vertrouwen wekt.
Het betoog faalt.
Aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift
5. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Hiertoe voert zij aan dat het college bij het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift om de op het perceel aanwezige woning te slopen aan [vergunninghouder] ten onrechte een termijn heeft gegund van vier maanden na het gereedkomen van het bouwplan en dat deze termijn uitsluitend tot doel heeft om [vergunninghouder] de gelegenheid te geven om een legaliseringstraject op te starten teneinde de huidige woning met bijgebouwen te kunnen behouden. Dat [vergunninghouder] en het college voor ogen hebben dat het perceel zal worden gesplitst en daarop twee woningen mogelijk te maken, blijkt volgens [appellante] eveneens uit de huisnummertoekenning voor de te realiseren woning. Voorts voert [appellante] aan dat het sloopvoorschrift in strijd met de rechtszekerheid is omdat niet duidelijk is wanneer het bouwplan gereed is.
5.1. Ingevolge het bestemmingsplan is op het perceel één vrijstaande woning toegestaan. Dit betekent dat de op het perceel bestaande woning niet mag blijven staan na realisering van het bouwplan. Gelet hierop heeft het college terecht het voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden dat [vergunninghouder] er zorg voor moet dragen dat de oude woning wordt gesloopt. Teneinde de verhuizing vanuit de oude woning naar de nieuw te realiseren woning mogelijk te maken, kon het college hiervoor in redelijkheid een termijn stellen van vier maanden na gereedkoming van de nieuwe woning. Nu met het moment van gereedkoming is bedoeld het moment waarop de woning bewoond kan worden, bestaat geen grond voor het oordeel dat het voorschrift in strijd is met de rechtszekerheid. Aanknopingspunten bestaan evenmin voor het oordeel dat het college de termijn heeft gesteld om [vergunninghouder] in de gelegenheid te stellen de sloop van de oude woning te voorkomen door een legaliserende omgevingsvergunning aan te vragen en om tot splitsing van de percelen te komen. Zoals het college ter zitting heeft toegelicht, is het weliswaar bereid om mee te werken aan een bouwplan dat ziet op verbouwing van de bestaande woning tot garage of schuur, maar zal het geen omgevingsvergunning verlenen voor een bouwplan waarmee twee woningen op het perceel mogelijk worden gemaakt. Evenmin zal een nieuw huisnummer worden toegekend voor de voorziene woning, aldus de toelichting van het college ter zitting van de Afdeling. Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Borman w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2016
604.