201506900/1/A3.
Datum uitspraak: 17 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Dordrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 juli 2015 in zaak nr. 14/4666 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Dordrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2014 heeft de burgemeester geweigerd aan [appellant] een exploitatievergunning te verlenen voor [coffeeshop] aan de [locatie] te Dordrecht.
Bij besluit van 5 juni 2014 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.C.L. van de Corput, advocaat te Breda, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.E. Ossewaarde en mr. P. Groeneveld, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Sinds het midden van de jaren ’90 exploiteerde [appellant] een coffeeshop aan de [locatie]. Op 28 maart 2011 is aan [appellant] voor de exploitatie van deze coffeeshop een exploitatievergunning voor onbepaalde tijd verleend.
Op 23 juni 2011 is het coffeeshopbeleid van de gemeente Dordrecht gewijzigd. Volgens dit beleid worden exploitatievergunningen met ingang van 1 januari 2012 voor een periode van twee jaar verleend. Exploitanten met een bestaande exploitatievergunning dienen met ingang van 1 januari 2012 een nieuwe exploitatievergunning aan te vragen. Uitgangspunt is daarbij dat zij in aanmerking komen voor een nieuwe exploitatievergunning voor een periode van twee jaar, voor zover zij aan de voorwaarden voor verlening voldoen. De bestaande exploitatievergunning wordt dan omgezet. Na het verstrijken van de periode van twee jaar dient een nieuwe exploitatievergunning te worden aangevraagd.
Bij besluit van 20 oktober 2012 heeft de burgemeester de exploitatievergunning van [appellant] met ingang van 1 januari 2013 ingetrokken, omdat deze wegens een incomplete aanvraag om een nieuwe exploitatievergunning niet kon worden omgezet. Het bezwaar tegen dit besluit is ongegrond verklaard en [appellant] heeft tegen het besluit op bezwaar geen rechtsmiddelen aangewend.
Op 17 december 2012 heeft [appellant] opnieuw een aanvraag ingediend om een exploitatievergunning. Bij besluit van 30 januari 2013 heeft de burgemeester de exploitatievergunning geweigerd, omdat [appellant] bij zijn aanvraag geen verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) heeft overgelegd. Bij besluit van 1 mei 2013 heeft de burgemeester het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 september 2014 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] geen hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 12 augustus 2013 heeft [appellant] een VOG aan de burgemeester toegezonden. Bij brief van 9 september 2013 heeft de burgemeester [appellant] bericht dat deze brief in behandeling zal worden genomen als een nieuwe aanvraag om een exploitatievergunning. Bij besluit van 6 februari 2014 heeft de burgemeester de exploitatievergunning geweigerd. Daarbij heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat het verlenen van een exploitatievergunning in strijd is met het coffeeshopbeleid, dat op 16 juli 2013 gewijzigd is vastgesteld, omdat daarmee het aantal toegestane coffeeshops van maximaal zes wordt overschreden. Bij besluit van 5 juni 2014 is het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij bij brief van 12 augustus 2013 een nieuwe aanvraag heeft gedaan om een exploitatievergunning. Hij heeft immers reeds op 17 december 2012 een aanvraag gedaan strekkend tot omzetting van een bestaande exploitatievergunning in een nieuwe. Naar aanleiding van de afwijzing van de aanvraag van 17 december 2012 is op de hoorzitting in bezwaar van de zijde van de burgemeester toegezegd dat bij de beoordeling van de aanvraag rekening zal worden gehouden met een VOG indien deze alsnog wordt verstrekt. Nu de VOG, die hij door overmacht niet eerder had kunnen indienen, in de daarop volgende beroepsprocedure alsnog is verstrekt had de burgemeester gelet op het gewekte vertrouwen met de VOG rekening moeten houden. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de toezegging op de hoorzitting niet verder strekt dan het moment waarop het besluit op bezwaar is genomen.
2.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de brief van 12 augustus 2013 als een nieuwe aanvraag om een exploitatievergunning moet worden aangemerkt. Daarbij is van belang dat in deze brief een verzoek wordt gedaan om een exploitatievergunning te verstrekken en de besluitvorming over de aanvraag van 17 december 2012 met het besluit op bezwaar van 1 mei 2013 is geëindigd. Laatstgenoemd besluit is onherroepelijk. De VOG kan derhalve niet worden aangemerkt als een aanvulling op die aanvraag. Voor zover [appellant] betoogt dat die besluitvorming niet is geëindigd, omdat op de hoorzitting in bezwaar van de zijde van de burgemeester zou zijn toegezegd dat een VOG alsnog in deze procedure zou worden betrokken, kan dit betoog niet worden gevolgd. Uit het verslag van deze hoorzitting volgt dat van de zijde van de burgemeester is medegedeeld dat in het geval een VOG in de lopende procedure wordt afgegeven deze bij de beoordeling van de aanvraag van 17 december 2012 zal worden betrokken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat met de lopende procedure de procedure naar aanleiding van het bezwaar tegen de afwijzing van die aanvraag wordt bedoeld.
Het betoog faalt.
3. Voorts verzoekt [appellant] zijn in bezwaar en beroep aangevoerde gronden als herhaald en ingelast te beschouwen.
3.1. In de overwegingen van de bestreden uitspraak is de rechtbank ingegaan op de beroepsgronden, die dezelfde strekking hebben als de in bezwaar aangevoerde gronden. [appellant] heeft in het hogerberoepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende beroepsgronden in de uitspraak onjuist zou zijn. Deze beroepsgronden kunnen derhalve niet leiden tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
w.g. Scholten w.g. Man
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2016
629.