201506131/1/A3.
Datum uitspraak: 17 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 juni 2015 in zaken nrs. 13/1473, 13/2202, 13/2715, 13/3620 en 14/107 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gennep.
Procesverloop
Zaak nr. 13/1473
Bij brief van 20 december 2012 heeft het college een aansprakelijkstelling van [appellant] van 22 november 2012 wegens schade aan zijn vrachtwagen afgewezen.
Bij besluit van 10 april 2013 heeft het college het door [appellant] tegen de brief van 20 december 2012 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Zaak nr. 13/2202
Bij brief van 6 maart 2013 heeft het college een verzoek van [appellant] van 19 december 2012 om te voorkomen dat een parkeerterrein achter het tankstation op industrieterrein De Grens wordt afgesloten, afgewezen.
Bij afzonderlijke brief van 6 maart 2013 heeft het college de volgende verzoeken van [appellant] van 23 december 2012 afgewezen:
- stilleggen van de bouw van Jan Linders aan het Jan Lindersplein;
- verwijderen van de reeds gerealiseerde bouwwerken aan het Jan Lindersplein;
- stilleggen van de bouw van de Aldi aan de Zandstraat;
- verwijderen van de woningen aan het Pagepark;
- terugbetalen van de bijdrage van ondernemers uit Gennep aan het parkeerfonds.
Bij brief van 21 maart 2013 heeft het college de volgende verzoeken van [appellant] van 22 november 2012 en 19 december 2012 afgewezen:
- verlenen van ontheffing van het parkeerverbod voor grote voertuigen in de bebouwde kom;
- intrekken van het parkeerverbod voor grote voertuigen in de bebouwde kom;
- toekennen van compensatie van € 100,00 per dag tot en met de dag waarop het college aan de Europese regelgeving voldoet.
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft het college de door [appellant] tegen de brieven van 6 en 21 maart 2013 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard voor zover het de weigering van een ontheffing van het parkeerverbod voor grote voertuigen betreft en die bezwaren voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Zaak nr. 13/2715
Bij besluit van 1 mei 2013 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het geen dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het door [appellant] tegen de brief van 20 december 2012 gemaakte bezwaar is verschuldigd.
Bij besluit van 26 augustus 2013 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 1 mei 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Zaak nr. 13/3620
Bij brief van 5 juli 2013 heeft het college de volgende verzoeken van [appellant] van 21 mei 2013 afgewezen:
- vergoeding van schade die door inbraak of vernieling is toegebracht aan zijn vrachtwagen;
- verhoging van de compensatie wegens het niet voldoen aan Europese regelgeving van € 100,00 naar € 200,00 per dag.
Bij besluit van 8 november 2013 heeft het college het door [appellant] tegen de brief van 5 juli 2013 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover het de weigering van schadevergoeding betreft en ongegrond verklaard voor zover het de weigering van de compensatie betreft.
Zaak nr. 14/107
Bij brief van 28 augustus 2013 heeft het college een verzoek van [appellant] tot toekenning van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bij de afhandeling van zijn verzoeken van 22 november 2012 afgewezen.
Bij besluit van 5 december 2013 heeft het college het door [appellant] tegen de brief van 28 augustus 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Alle zaaknummers
Bij uitspraak van 30 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 4 juli 2013 ingestelde beroep deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard en de door hem tegen de besluiten van 10 april, 26 augustus, 8 november en 5 december 2013 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2016, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. B.A.A. Lucas-Jasperse, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is eigenaar van een vrachtwagen. Hij stelt onder meer dat hij op grond van Europese regelgeving zijn vrachtwagen zonder beperkingen ook binnen de bebouwde kom van de gemeente Gennep mag parkeren. Voorts is het college volgens hem verplicht voor veilige parkeervoorzieningen voor vrachtwagens te zorgen. In dat verband heeft [appellant] het college ook verzocht om vergoeding van schade aan zijn vrachtwagen, die is ontstaan terwijl de vrachtwagen in de gemeente Gennep geparkeerd stond.
Beoordeling van het hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het in strijd is met Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (PB 2007 L 263) (hierna: de Kaderrichtlijn), Richtlijn 2008/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur (PB 2008 L 319) (hierna: Richtlijn 2008/96/EG) en andere Europese regelgeving om beperkingen te stellen aan het gebruik van de openbare weg door voertuigen die voldoen aan de in die regelgeving gestelde eisen. Hij voert aan dat dergelijke beperkingen in dit geval worden gesteld, nu hij zijn vrachtwagen niet overal binnen de gemeente Gennep op de openbare weg mag parkeren en de gemeente evenmin zorgdraagt voor veilige parkeervoorzieningen voor zijn vrachtwagen.
2.1. De Kaderrichtlijn staat niet in de weg aan de bevoegdheid om in de Algemene plaatselijke verordening een parkeerverbod voor grote voertuigen op te nemen om daarmee parkeerexcessen tegen te gaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat een dergelijke beperking aan het recht om met een goedgekeurd voertuig aan het verkeer deel te nemen, niet in strijd is met die richtlijn.
2.2. Deze procedure gaat niet over een verzoek van [appellant] aan het college om veilige parkeervoorzieningen voor vrachtwagens aan te leggen. Slechts in het kader van zijn verzoeken om vergoeding van schade aan zijn vrachtwagen heeft hij betoogd dat die schade verband houdt met het ontbreken van dergelijke parkeervoorzieningen. De rechtbank heeft daarover terecht overwogen dat de schade aan de vrachtwagen is ontstaan door vernieling en diefstal door een onbekend persoon, maar niet in het kader van de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid door het college. De rechtbank heeft daarom evenzeer terecht overwogen dat de reacties van het college op de verzoeken om schadevergoeding geen besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht zijn en dat het college de daartegen door [appellant] gemaakte bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Om die reden kan in deze procedure niet aan de orde komen of het college verplicht is om parkeervoorzieningen voor vrachtwagens aan te leggen.
Het betoog faalt.
3. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat in de Algemene wet bestuursrecht de toegang tot bestuursrechtelijke rechtsbescherming ten onrechte is beperkt tot belanghebbenden. Volgens hem is dit in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en met de Unierechtelijke vereisten van doeltreffendheid en gelijkwaardigheid. Een procedure bij de burgerlijke rechter is ook in strijd met deze vereisten, aldus [appellant].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 27 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL0716), mag het recht op toegang tot de rechter worden beperkt en is dat niet in strijd met artikel 6 van het EVRM, mits de beperkingen niet in essentie het recht op toegang tot de rechter schaden, een gerechtvaardigd doel dienen en proportioneel zijn. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de beperking van de toegang tot bestuursrechtelijke rechtsbescherming tot belanghebbenden niet aan deze eisen voldoet. 3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2377) is het vereiste van belanghebbendheid gelijkelijk van toepassing op beroepen waarin wordt betoogd dat het recht van de Unie is geschonden en op beroepen waarin wordt betoogd dat het nationale recht is geschonden, zodat aan het beginsel van gelijkwaardigheid wordt voldaan. Voor zover [appellant] in deze bestuursrechtelijke procedure wegens het ontbreken van belanghebbendheid geen beroep kan doen op Unieregelgeving, staat voor hem de rechtsgang naar de burgerlijke rechter open. Daarmee is effectieve rechtsbescherming gewaarborgd. Dat de procedure bij de burgerlijke rechter volgens [appellant] voor hem niet de meest gunstige is, doet daaraan niet af. Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM heeft gehandeld door zonder toekenning van compensatie inbreuk te maken op zijn eigendomsrecht ten aanzien van de vrachtwagen.
4.1. Ingevolge artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.
De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.
4.2. Niet in geschil is dat aan [appellant] de eigendom van de vrachtwagen niet is ontnomen. Voor zover de weigeringen van de ontheffingen van het parkeerverbod al als regulering van eigendom kunnen worden aangemerkt, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het ontbreken van compensatie maakt dat de regulering niet in overeenstemming met het algemeen belang en daarmee in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM is.
Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Herweijer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2016
640.