201507637/1/A1.
Datum uitspraak: 17 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A] en [appellante B], gevestigd te Heijen, gemeente Gennep (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante]),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 25 augustus 2015 in zaak nrs. 15/2214 en 15/2215 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gennep.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2015 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ventrail B.V. omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfsgebouw aan Brem 1 te Heijen.
Bij uitspraak van 25 augustus 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Ventrail B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven
[appellante] heeft nog nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.J.M.G. van Gerwen, advocaat te Den Bosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Ventrail B.V, vertegenwoordigd door mr. J.L. Stoop, advocaat te Eindhoven, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bouwplan ziet op de realisering van een bedrijfsgebouw met bijhorende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen, op het thans nog braak liggende bedrijventerrein De Brem te Heijen. Het bedrijfsgebouw met een vloeroppervlak van 33.696 m² zal worden gebruikt ten behoeve van logistieke dienstverlening. De bedrijfspanden van [appellante] zijn gelegen aan [locatie 1] en [locatie 2]. De afstand tussen het perceel waarop het dichtstbij gelegen bedrijfspand van [appellante] is gelegen en het voorziene bedrijfsgebouw van Ventrail B.V is ongeveer 400 m.
[appellante] verzet zich tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwplan, omdat zij vreest in haar bedrijfsvoering te worden belemmerd. Zij wijst er in dit kader op dat het voor haar onmogelijk is geworden om een grootschalig logistiek bedrijf op het bedrijventerrein De Brem te vestigen. Voorts zal de door haar gewenste koppeling van de twee bedrijfspanden evenmin mogelijk zijn als de ontsluitingsweg van het bedrijventerrein De Brem op haar perceel zal worden aangelegd, aldus [appellante]. De rechtbank heeft het door [appellante] tegen de omgevingsvergunning ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet kan worden geoordeeld dat haar belangen rechtstreeks bij de omgevingsvergunning zijn betrokken.
2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3. [appellante] is niet opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat het zicht vanaf het perceel van [appellante] door de aanwezige begroeiing, een tussenliggende weg en een tussenliggende groenbestemming dermate gering is en de afstand tot het voorziene bedrijfsgebouw dusdanig groot is, dat de belangen van [appellante] in zoverre niet rechtstreeks bij de verleende omgevingsvergunning zijn betrokken.
Gronden van het hoger beroep
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank zich bij de beoordeling of [appellante] belanghebbende is bij de verleende omgevingsvergunning niet heeft mogen beperken tot de vraag of is voldaan aan het zicht- en afstandscriterium en daarbij ook had moeten betrekken dat zij reeds jaren bezig is plannen te ontwikkelen om een grootschalig logistiek bedrijf op het bedrijventerrein De Brem te vestigen, hetgeen door de verkoop van het bedrijventerrein aan Maessen Projectontwikkeling B.V. onmogelijk is geworden. Hiertoe voert zij aan dat het bouwplan niet los kan worden gezien van de grondoverdracht aan Maessen en dat [appellante] en Maessen als initiatiefnemers van elkaars uitsluitende projecten moeten worden aangemerkt, zodat zij om die reden een belang heeft bij het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning.
4.1. De gemeente Gennep heeft de gronden van het bedrijventerrein De Brem verkocht aan Maessen Projectontwikkeling B.V. met het doel om het bedrijventerrein te ontwikkelen. Dat [appellante] eveneens initiatiefnemer wilde zijn op het bedrijventerrein en dit door de grondoverdracht aan een andere partij niet meer mogelijk is, maakt haar geen belanghebbende bij het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning voor het bedrijfsgebouw. De omgevingsvergunning ziet louter op het mogelijk maken van de realisering van het bedrijfsgebouw en staat los van de eigendomssituatie van de gronden waarop zal worden gebouwd. De door [appellante] aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 5 april 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AV8669, werpt hierop geen ander licht. In die zaak werd een partij die voornemens was een Factory Outlet Center (hierna: een FOC) te realiseren en daarvoor vrijstelling van het bestemmingsplan had aangevraagd belanghebbende geacht bij een verleende omgevingsvergunning voor een FOC, omdat in de desbetreffende regio slechts plaats is voor één FOC. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake. Verlening van de omgevingsvergunning aan Ventrail B.V. betekent immers niet dat een toekomstige bouwaanvraag van [appellante] zal moeten worden afgewezen. Evenmin is gebleken dat [appellante] in de hoedanigheid van concurrent als belanghebbende moet worden aangemerkt. Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aanleg van de ontsluitingsweg op haar perceel afhankelijk is van een onzekere toekomstige gebeurtenis en geen rechtstreeks gevolg is van de verleende omgevingsvergunning. [appellante] voert hiertoe aan dat realisering van het bouwplan zeker tot gevolg zal hebben dat de ontsluitingsweg van het bedrijventerrein De Brem op haar perceel zal worden aangelegd nu daarvoor geen goed alternatief is. Voorts voert zij aan dat de door haar gewenste koppeling van haar bedrijfspanden niet meer mogelijk zal zijn indien de weg wordt aangelegd.
5.1. Dit betoog faalt. De in deze procedure voorliggende omgevingsvergunning heeft geen betrekking op de aanleg van een ontsluitingsweg op het perceel van [appellante]. Het bouwplan voorziet in een ontsluiting van het voorziene bedrijfsgebouw via de Langeven. De rechtbank heeft terecht overwogen dat een mogelijke ontsluiting van het bedrijventerrein via het perceel van [appellante] bij verdere exploitatie van het bedrijventerrein haar in deze procedure geen belanghebbende maakt, nu dit een toekomstige omstandigheid is en geen rechtstreeks gevolg is van de omgevingsvergunning. Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Borman w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2016
604.