201507940/1/A1.
Datum uitspraak: 17 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zevenhuizen, gemeente Leek,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 september 2015 in zaken nrs. 15/1027 en 15/1175 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leek.
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2015 heeft het college de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van een woning aan de [locatie] te Zevenhuizen geweigerd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Tegen het uitblijven van de bekendmaking van de verlening van een omgevingsvergunning van rechtswege voor het uitbreiden van een woning aan de [locatie] te Zevenhuizen heeft [appellant] eveneens beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 10 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen de weigering van de aanvraag om een omgevingsvergunning ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het uitblijven van de bekendmaking van de omgevingsvergunning van rechtswege ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld, voor zover het de ongegrondverklaring van het beroep tegen het uitblijven van de bekendmaking van de omgevingsvergunning van rechtswege betreft.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2016, waar het college, vertegenwoordigd door A. Meijering en M. Kuik, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Op 12 november 2011 heeft brand gewoed in de boerderij van [appellant]. In juni 2012 is, ter vervanging van de door de brand verwoeste woning, een omgevingsvergunning aangevraagd en verleend voor een woning met een oppervlakte van 400 m2 en een aangebouwde schuur. Het bouwplan is uitgevoerd. Op 20 mei 2014 heeft [appellant] een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het vergroten van de woning. Deze aanvraag is bij het besluit van 21 januari 2015 geweigerd.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de tweejaartermijn in het overgangsrecht met betrekking tot herbouw na een calamiteit, verlengd had moeten worden. [appellant] voert in dit verband aan dat hij niet bekend was met de tweejaartermijn van de calamiteitenregeling en dat hij door persoonlijke omstandigheden langere tijd niet in staat was een aanvraag om een bouwvergunning in te dienen.
2.1. Ingevolge artikel 53, eerste lid, van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Leek’ (hierna: het bestemmingsplan) mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en afwijkt van het plan, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
Ingevolge het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] ten tijde van de aanvraag van 20 mei 2014 geen beroep kon doen op de calamiteiten-regeling. Daargelaten de vraag of [appellant] een tweede maal een beroep kon doen op de calamiteitenregeling, had [appellant] de aanvraag om een bouwvergunning op grond van artikel 53, eerste lid, aanhef en onder b, van het bestemmingsplan uiterlijk 12 november 2013 moeten indienen. Niet in geschil is dat dit niet voor die datum is gebeurd. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat het in artikel 53, eerste lid, van de planvoorschriften neergelegde overgangsrecht geen rechtsgrond geeft voor het verlenen van een bouwvergunning voor het bouwplan.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte de uitgebreide voorbereidingsprocedure heeft gevolgd. Volgens hem is een vergunning van rechtswege ontstaan, omdat het college niet binnen de in artikel 3.9, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) vermelde termijn van acht weken heeft beslist op de aanvraag. [appellant] stelt dat het college deze vergunning van rechtswege bekend had moeten maken.
3.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 3.7, eerste lid, is paragraaf 3.2 (de reguliere voorbereidingsprocedure) van toepassing op de voorbereiding van besluiten, tenzij paragraaf 3.3 (de uitgebreide voorbereidingsprocedure) daarop van toepassing is.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1º. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2º. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3º. in de overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
3.2. Niet in geschil is dat het aangevraagde bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, wordt in artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo limitatief opgesomd voor welke categorieën vergunningsaanvragen de uitgebreide voorbereidingsprocedure geldt. Nu geen beroep kan worden gedaan op de calamiteitenregeling en de bestaande situatie reeds de volgens het bestemmingsplan op het perceel toegestane oppervlakte aan gebouwen overschrijdt, kan de aanvraag niet met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking worden verleend. Voorts valt het aangevraagde bouwwerk met een hoogte van acht meter niet onder de gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo gelezen in samenhang met artikel 4 van bijlage II van het Bor. Vergunning kan daarom slechts worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat op grond van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo, op de aanvraag de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing was. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat daarom geen vergunning van rechtswege is verleend.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2016
628.