ECLI:NL:RVS:2016:2227

Raad van State

Datum uitspraak
17 augustus 2016
Publicatiedatum
17 augustus 2016
Zaaknummer
201600463/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor inrichting in Millingen aan de Rijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] en anderen tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 december 2015, waarin het beroep tegen een omgevingsvergunning ongegrond werd verklaard. De omgevingsvergunning, verleend op 31 januari 2014, betrof het veranderen van de inrichting aan de [locatie] te Millingen aan de Rijn, waarbij het gebruik van een mobiele puinbreker voor maximaal 12 dagen per jaar was vergund. De rechtbank had geoordeeld dat het besluit van 26 augustus 2014, dat ook betrekking had op geluidvoorschriften, niet onder het beroep viel omdat het gebaseerd was op een nieuwe aanvraag.

Tijdens de zitting op 28 juli 2016 zijn [appellante] en anderen vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen, en het college door R. Rikmanspoel. De vergunninghouder was vertegenwoordigd door mr. L.A. Witten en A. Koster. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het besluit van 26 augustus 2014 geen besluit is in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft ook geen oordeel gegeven over de geluidvoorschriften, omdat deze bij het besluit van 26 augustus 2014 zijn komen te vervallen.

Het hoger beroep van [appellante] en anderen is ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. De Raad van State heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 augustus 2016.

Uitspraak

201600463/1/A1.
Datum uitspraak: 17 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante] en anderen, gevestigd en wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 december 2015 in zaak nr. 14/2060 in het geding tussen:
[appellante] en anderen
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2014 (hierna: het bestreden besluit) heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de inrichting aan de [locatie] te Millingen aan de Rijn.
Bij uitspraak van 24 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante] en anderen hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2016, waar [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen, advocaat te Deurne, en het college, vertegenwoordigd door R. Rikmanspoel, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. L.A. Witten, advocaat te Nijmegen, [gemachtigde] en A. Koster, als derde-belanghebbende gehoord.
Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit is het gebruik van een mobiele puinbreker vergund voor maximaal 12 dagen per jaar. In verband met deze puinbreker hebben [appellante] en anderen beroep ingesteld. Bij besluit van 26 augustus 2014 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de inrichting door het openstellen van de milieustraat voor particulieren. Daarbij wordt tevens een KCA-depot in gebruik genomen. Bij laatstgenoemd besluit heeft het college voor de gehele inrichting geluidvoorschriften gesteld en onder meer de aan het bestreden besluit verbonden geluidvoorschriften laten vervallen.
1.1. [appellante] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 26 augustus 2014 een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht is, zodat dat besluit van rechtswege geacht wordt mede onderwerp van dit geding te zijn. Zij voeren aan dat de aanvraag voor het besluit van 26 augustus 2014 geen betrekking had op wijziging van de geluidvoorschriften, zodat het college die ambtshalve heeft gewijzigd. In dit verband verwijzen zij naar de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2336), waarin wordt overwogen dat een besluit dat op een nieuwe aanvraag is gebaseerd onder omstandigheden ook als een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
1.2. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
1.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het besluit van 26 augustus 2014 geen besluit is in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Dit besluit is immers gebaseerd op een nieuwe aanvraag en strekt tot vergunning van andere activiteiten dan in het bestreden besluit van 31 januari 2014. Dat bij het besluit van 26 augustus 2014, conform het bij de aanvraag overgelegde akoestische rapport, de geluidvoorschriften voor de gehele inrichting zijn bezien en derhalve rekening is gehouden met het geluid van een mobiele puinbreker, maakt dit niet anders. De vergelijking met de door [appellante] en anderen vermelde uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2015 gaat niet op, omdat in die zaak beroep was ingesteld tegen de vaststelling van een bestemmingsplan van een bedrijventerrein en met een later besluit het planologisch kader van een deel van het bedrijventerrein werd gewijzigd. Dit betreft een andere situatie.
Het betoog faalt.
2. [appellante] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over het betoog dat in vergunningvoorschrift 1.1.4 ten onrechte niet is opgenomen dat het starten van de puinbreek-activiteiten ook ten minste drie werkdagen van tevoren bij [appellante] en anderen moeten worden gemeld.
2.1. Het betoog van [appellante] en anderen faalt. De rechtbank heeft overwogen dat de geluidvoorschriften, waaronder vergunningvoorschrift 1.1.4, bij besluit van 26 augustus 2014 zijn komen te vervallen waardoor [appellante] en anderen geen belang meer hebben bij de beoordeling van hun daartegen gerichte beroepsgronden. De rechtbank heeft deze beoordeling daarom terecht achterwege gelaten.
3. [appellante] en anderen doen een beroep op artikel 11, eerste lid, van richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (hierna: de richtlijn) en het arrest van het Hof van Justitie van 15 oktober 2015 (AB 2015/447), omdat volgens hen de rechtbank ten onrechte hun eerst ter zitting naar voren gebrachte opmerkingen over het advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB), voor zover dat ziet op trillingen, buiten beschouwing heeft gelaten.
3.1. Het betoog faalt. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt dat de rechtbank [appellante] en anderen heeft voorgehouden dat het eerst ter zitting bestrijden van de juistheid van het StAB-advies in strijd is met de goede procesorde. Echter, in de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank die opmerkingen niet buiten beschouwing gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beroepsgronden van [appellante] en anderen over trillingen in het StAB-advies worden weerlegd en derhalve geen doel treffen. [appellante] en anderen hebben in hun reactie op het StAB-advies het onderdeel dat ziet op trillingen niet bestreden. De rechtbank heeft het door [appellante] en anderen eerst ter zitting te dien aanzien ingenomen standpunt inhoudelijk onvoldoende geacht voor het oordeel dat het StAB-advies niet kon worden gevolgd. De stelling dat de rechtbank de opmerkingen over het StAB-advies ten aanzien van trillingen ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten, is derhalve onjuist.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2016
628.