ECLI:NL:RVS:2016:2215

Raad van State

Datum uitspraak
4 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
201601438/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, die op 29 januari 2016 werd gedaan. De rechtbank had de aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van kosten in verband met een contra-expertise. De staatssecretaris had op 6 oktober 2014 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, maar de staatssecretaris ging in hoger beroep tegen de veroordeling tot vergoeding van de kosten van de contra-expertise, die door de rechtbank op € 2.196,15 was vastgesteld.

De Raad van State, vertegenwoordigd door mr. H. Troostwijk, heeft het hoger beroep ontvankelijk verklaard en de grief van de staatssecretaris gegrond bevonden. De Raad oordeelde dat de rechtbank de vergoedingen die het Centraal Orgaan opvang asielzoekers had toegekend, niet in mindering had gebracht op de kosten van de vreemdeling. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze de staatssecretaris had veroordeeld tot vergoeding van de kosten van de contra-expertise en heeft de staatssecretaris veroordeeld tot een lagere vergoeding van € 865,15. Daarnaast is de staatssecretaris ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van € 496,00, die geheel toe te rekenen zijn aan door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar gedaan op 4 augustus 2016.

Uitspraak

201601438/1/V2.
Datum uitspraak: 4 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 29 januari 2016, gerectificeerd op 2 februari 2016, in zaak nr. 14/24872 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij op 2 februari 2016 gerectificeerde uitspraak van 29 januari 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen en de staatssecretaris veroordeeld, voor zover thans van belang, tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de contra-expertise opgekomen kosten tot een bedrag van € 2.196,15. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J.C. van den Hoff, advocaat te Veldhoven, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Anders dan de vreemdeling in zijn verweerschrift aanvoert, is het hoger beroep ontvankelijk nu in de aan de Afdeling overgelegde algemene machtiging van de staatssecretaris is vermeld dat de persoon die het hogerberoepschrift heeft ingediend senior procesvertegenwoordiger is en uit hoofde van zijn functie gemachtigd is tot het instellen van hoger beroep.
Het betoog van de vreemdeling faalt.
2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de hoogte van de door de rechtbank uitgesproken veroordeling tot vergoeding van de kosten van de contra-expertise onjuist is.
2.1. Uit de besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa) van 14 april 2014 en 9 januari 2015 blijkt dat het COa de aanvraag van de vreemdeling tot vergoeding van de kosten van een contra-expertise heeft toegewezen tot een bedrag van maximaal € 968,00 en de aanvraag van de vreemdeling tot vergoeding van de kosten van een weerwoord heeft toegewezen tot een bedrag van maximaal € 363,00. Deze vergoedingen had de rechtbank dan ook in mindering moeten brengen op de door de vreemdeling gespecificeerde kosten van de contra-expertise van in totaal € 2.196,15.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank de staatssecretaris heeft veroordeeld tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de contra-expertise opgekomen kosten tot een bedrag van € 2.196,15. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de staatssecretaris ter zake veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 865,15.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 29 januari 2016, gerectificeerd op 2 februari 2016, in zaak nr. 14/24872, voor zover de rechtbank de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft veroordeeld tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de contra-expertise opgekomen kosten tot een bedrag van € 2.196,15;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de contra-expertise opgekomen kosten tot een bedrag van € 865,15 (zegge: achthonderdvijfenzestig euro en vijftien cent);
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Ahmady-Pikart
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2016
638-837.