201600557/1/A2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 december 2015 in zaak nr. 15/4990 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot zorgtoeslag van [appellante] voor het jaar 2014 op nihil gesteld.
Bij besluit van 2 juni 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 juni 2015 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. J. Sprakel, advocaat te Haarlem, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Voorgeschiedenis
2. [appellante] heeft op 25 juni 2014 met ingang van 1 januari 2014 zorgtoeslag aangevraagd. Bij besluit van 21 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen op die aanvraag beslist en het voorschot zorgtoeslag van [appellante] over 2014 op nihil gesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 2 juni 2015, waarbij het door [appellante] tegen het besluit van 21 augustus 2014 gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard, ten grondslag gelegd dat uit de gegevens van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) blijkt dat zij geheel 2014 de verblijfscode 31 had. Dit betekent dat [appellante] in die periode weliswaar rechtmatig verblijf heeft gehad, maar dat zij geen aanspraak heeft op een toeslag omdat dit verblijf is gebaseerd op artikel 8 onder f of h van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) en niet is gebaseerd op artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vw 2000.
De rechtbank
3. De rechtbank heeft het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 2 juni 2015 vernietigd omdat de dienst [appellante] in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet heeft gehoord. De rechtbank heeft evenwel de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten, omdat naar haar oordeel de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] over 2014 geen recht heeft op zorgtoeslag, omdat het rechtmatig verblijf dat zij heeft niet op grond van artikel 11, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 recht geeft op toeslagen. Verder houdt [appellante] geen aansluitend voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), omdat [appellante] in de periode voor haar aanvraag om zorgtoeslag geen rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de Vw 2000 heeft gehouden, aldus de rechtbank.
Gronden
4. Het hoger beroep van [appellante] is gericht tegen het door de rechtbank in stand laten van de rechtsgevolgen van het besluit van 2 juni 2015.
[appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij over 2014 recht heeft op zorgtoeslag. Zij moet worden beschouwd als een persoon die aansluitend voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Awir houdt. Voorts was zij in 2014 verzekerd tegen ziektekosten en behoorde zij tot de kring der verplicht verzekerden, dan wel moet zij daarmee worden gelijkgesteld, aldus [appellante].
Oordeel van de Afdeling
5. Uit de gegevens van de IND blijkt dat aan [appellante] vanaf 1 april 2005 verblijfstitelcode 31 is toegekend, hetgeen rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f dan wel h, van de Vw 2000 betekent. [appellante] heeft op 25 juni 2014 met ingang van 1 januari 2014 zorgtoeslag aangevraagd. Nu [appellante] voorafgaand aan toeslagjaar 2014 geen rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, heeft gehad en bovendien over die periode geen zorgtoeslag aan haar is toegekend, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellante] op grond van artikel 9, eerste lid, van de Awir geen recht heeft op zorgtoeslag.
6. Verder was [appellante] in 2014 geen verzekerde in de zin van de Wet op de zorgtoeslag. Gelet op artikel 2, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet (hierna: de Zvw), gelezen in verbinding met artikel 5, eerste en tweede lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: de AWBZ), was [appellante], gezien haar verblijfsgrond, niet van rechtswege verzekerd ingevolge de AWBZ en gold voor haar niet de verplichting zich krachtens een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Zvw te verzekeren. Zij heeft ook om die reden over 2014 geen recht op zorgtoeslag. Dat zij, naar gesteld, in dat jaar verzekerd is geweest tegen ziektekosten, betekent niet dat - in weerwil van voormelde wettelijke bepalingen - voor haar aanspraak bestaat op zorgtoeslag.
7. Het betoog faalt.
Verzoek om aanhouding
8. [appellante] heeft ter zitting nog verzocht om aanhouding van deze zaak in afwachting van een uitspraak op het hoger beroep in haar vreemdelingrechtelijke procedure bij de Afdeling. Dit verzoek wordt afgewezen, omdat [appellante], zoals namens de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting is gesteld, de dienst zo nodig om herziening van het besluit van 2 juni 2015 kan verzoeken. Ingevolge artikel 21a van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Awir, zal de Belastingdienst/Toeslagen dat besluit herzien als de uitkomst van het hoger beroep daartoe aanleiding geeft.
Conclusie
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Lodder
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2016
17-809.
BIJLAGE
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 1
1. Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
[…].
Artikel 9
1. Indien aan een vreemdeling tijdens een rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de Vreemdelingenwet 2000 een tegemoetkoming is toegekend, heeft de omstandigheid dat hij aansluitend aan dit verblijf rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel g of h, van die wet niet tot gevolg dat hij daardoor zijn aanspraak verliest op eenzelfde tegemoetkoming gedurende de periode van laatstgenoemd verblijf.
[…].
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 8
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
[…]
f. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
[…]
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
[…].
Artikel 10
1. De vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, kan geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan. […].
2. Van het eerste lid kan worden afgeweken indien de aanspraak betrekking heeft op het onderwijs, de verlening van medisch noodzakelijke zorg, de voorkoming van inbreuken op de volksgezondheid, of de rechtsbijstand aan de vreemdeling.
[…].
Artikel 11
1. De aanspraken van de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft zijn in overeenstemming met de aard van het verblijf. […].
2. De vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, kan aanspraken maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen, indien hij:
a. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder a, tot en met e en l;
b. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder f, g, h, en een aanspraak wordt toegekend bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, dan wel bij of krachtens een ander wettelijk voorschrift, waarin aanspraken van deze vreemdelingen zijn neergelegd;
c. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder i tot en met k, voor de aanspraken die uitdrukkelijk aan deze vreemdelingen zijn toegekend.
[…].
Zorgverzekeringswet
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
d. zorgverzekering: een tussen een zorgverzekeraar en een verzekeringnemer ten behoeve van een verzekeringsplichtige gesloten schadeverzekering, die voldoet aan hetgeen daarover bij of krachtens deze wet is geregeld, en waarvan de verzekerde prestaties het bij of krachtens deze wet geregelde niet te boven gaan;
[…].
Artikel 2
1. Degene die ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, is verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 bedoelde risico.
[…].
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
Artikel 5
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die:
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
2. In afwijking van het eerste lid zijn vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijf genieten als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, niet verzekerd.
[…].