ECLI:NL:RVS:2016:2187

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
201600213/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurtoeslag 2014 en terugvordering voorschotten door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de huurtoeslag voor het jaar 2014 door de Belastingdienst/Toeslagen was vastgesteld op € 1.543,00. De Belastingdienst had daarnaast € 108,00 aan te veel ontvangen voorschotten teruggevorderd. [appellant] was van mening dat hij geen huurtoeslag diende terug te betalen, omdat zijn jaarinkomen over 2014 op bijstandsniveau was. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarop hij in hoger beroep ging.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 11 juli 2016. Tijdens de zitting werd [appellant] vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag correct had vastgesteld, en dat er geen causaal verband bestond tussen de inkomenswijziging van [appellant] in 2015 en de lagere definitieve vaststelling van de huurtoeslag over 2014. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was.

De uitspraak benadrukt dat het recht op huurtoeslag afhankelijk is van de draagkracht van de huurder en dat de Belastingdienst/Toeslagen gehouden is om het verzamelinkomen, zoals in de aanslag inkomstenbelasting is opgenomen, te gebruiken voor de berekening van de huurtoeslag. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen juist had gehandeld in deze zaak.

Uitspraak

201600213/1/A2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 november 2015 in zaak nr. 15/2121 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover van belang, de huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2014 vastgesteld op € 1.543,00 en € 108,00 aan te veel ontvangen voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 1 oktober 2015 heeft de inspecteur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak, samen met zaak nr. 201600212/3/A2, ter zitting behandeld op 11 juli 2016, waar [appellant], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
Algemeen
1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft voor het jaar 2014 aan [appellant] huurtoeslag in de vorm van een voorschot toegekend. Na controle heeft de dienst bij besluit van 10 juli 2015 de huurtoeslag van [appellant] vastgesteld op € 1.543,00. Dat bedrag is iets lager dan de verstrekte voorschotten.
[appellant] heeft daartegen bezwaar gemaakt, waarbij hij heeft aangevoerd dat hij niet begrijpt dat hij over 2014 huurtoeslag moet terugbetalen, omdat zijn jaarinkomen over 2014 op bijstandsniveau was. De inspecteur heeft op 1 oktober 2015 een besluit genomen op dit bezwaar. Voor zover het gaat om de vaststelling van de huurtoeslag had dit echter door de Belastingdienst/Toeslagen moeten gebeuren. Nu de vertegenwoordiger van de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van de inspecteur van 1 oktober 2015 in zoverre voor zijn rekening neemt, acht de Afdeling het hieraan klevende gebrek geheeld.
Het geschil
2. Het hoger beroep van [appellant] ziet enkel op het recht op huurtoeslag over 2014 en niet op het tevens in het besluit van 1 oktober 2015 vervatte oordeel over de vaststelling van het inkomensgegeven door de inspecteur.
[appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2014 ten onrechte op € 1.543,00 heeft vastgesteld. Volgens hem heeft de inkomenssprong die hij in maart 2015 door de aanvang van zijn pensioenuitkering heeft gemaakt er toe geleid dat de huurtoeslag over 2014 op een lager bedrag is vastgesteld.
Het wettelijk kader
3. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) geldt deze wet voor inkomensafhankelijke regelingen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder i, van de Awir wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, onder toetsingsinkomen verstaan het inkomen bedoeld in artikel 8.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder o, wordt onder inkomensgegeven verstaan het inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr).
Ingevolge artikel 7, eerste lid, wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, is het toetsingsinkomen het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Ingevolge artikel 21, aanhef en onder e 1˚, van de Awr wordt, indien over een kalenderjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, onder inkomensgegeven verstaan het na afloop van het kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen.
Het oordeel van de Afdeling
4. Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wht afhankelijk van de draagkracht. De Belastingdienst/Toeslagen is ter bepaling van de draagkracht op grond van de artikelen 8, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 21, aanhef en onder e, van de Awr, gehouden om uit te gaan van het verzamelinkomen, zoals in de aanslag inkomstenbelasting is opgenomen. Het recht op huurtoeslag wordt voor ieder kalenderjaar afzonderlijk berekend. Voor de berekening van het recht op huurtoeslag van [appellant] over 2014 wordt derhalve alleen het door de inspecteur over 2014 bepaalde verzamelinkomen betrokken. Er bestaat dus geen causaal verband tussen de inkomenswijziging van [appellant] in 2015 en de lagere definitieve vaststelling van de huurtoeslag over 2014. Deze aanvankelijke veronderstelling van [appellant] berust op een misverstand. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in het besluit van 10 juli 2015 de huurtoeslag van [appellant] op een lager bedrag vastgesteld, omdat het definitieve verzamelinkomen over 2014 als geheel om andere redenen hoger was dan het geschatte inkomen waarmee bij de bepaling van de hoogte van het voorschot rekening is gehouden en ook de zogenoemde rekenhuur was gewijzigd. [appellant] had over 2014 nog steeds recht op huurtoeslag, maar tot een lager bedrag dan eerder was ingeschat. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen daarbij juist heeft gehandeld.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2016
18-809.