201507700/1/A1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te 's-Hertogenbosch,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 27 augustus 2015 in zaken nrs. 15/2103 en 15/2104 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2015 heeft het college [partij] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een vrijstaande woning op het perceel [locatie] te 's Hertogenbosch (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 juni 2015 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 augustus 2015 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2016, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door mr. M.M. Breukers, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.B.A.M. Gerritse, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in een vrijstaande woning aan de achterkant waarvan een aanbouw wordt gerealiseerd met daarin een eetkamer en keuken. [appellant A] en [appellant B] wonen achter het perceel. Zij vrezen voor aantasting van hun woongenot.
2. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatste geldende bestemmingsplan "Empel" (hierna: het bestemmingsplan). Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), omgevingsvergunning verleend. Volgens het college is de aanbouw een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in laatstvermeld artikel.
De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd.
3. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het gedeelte van het gebouw, waarin de keuken en eetkamer zijn voorzien, als een gedeelte van het hoofdgebouw en niet als bijgebouw, bedoeld in de planregels, moet worden aangemerkt. Voorts is dat gedeelte geen bijbehorend bouwwerk, maar een gedeelte van het hoofdgebouw, bedoeld in het Bor, omdat in dit gedeelte functies zijn voorzien die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de woonbestemming. Dit betekent dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd was om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Bor, omgevingsvergunning te verlenen, aldus [appellant A] en [appellant B].
3.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Ingevolge artikel 2.7 van Bor worden als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Ingevolge artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II, zoals dat luidde ten tijde van belang, komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan.
Ingevolge artikel 1 van bijlage II wordt in deze bijlage onder bijbehorend bouwwerk een uitbreiding verstaan van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Onder hoofdgebouw wordt in deze bijlage een gebouw verstaan, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
3.2. Het standpunt van [appellant A] en [appellant B] dat het gedeelte van het gebouw waarin de keuken en eetkamer zijn voorzien als een gedeelte van het hoofdgebouw, bedoeld in de planregels, moet worden aangemerkt, kan in het midden worden gelaten. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en de planregels niet bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag, of sprake is van een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Bor. De rechtbank heeft terecht overwogen dat sprake is van een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in dit artikel. Het deel van de woning waarin de keuken en eetkamer zijn voorzien is functioneel verbonden met het deel van de woning dat als hoofdgebouw moet worden aangemerkt. In een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in bijlage II van het Bor kunnen ook voor de verwezenlijking van de bestemming "Wonen" noodzakelijke functies, zoals een keuken, zijn gevestigd. De definitie van het begrip hoofdgebouw in bijlage II van het Bor sluit dat niet uit. Er hoeft geen sprake te zijn van functionele ondergeschiktheid. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Bor, omgevingsvergunning te verlenen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2016
531.