ECLI:NL:RVS:2016:2174

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
201600587/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van marktvergunningen en de vraag naar de rechtmatigheid van verhuur van standplaats op de Haagse Markt

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 8 december 2015 zijn beroep ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had op 19 november 2014 de marktvergunningen van [appellant] voor de markt aan de Herman Costerstraat te Den Haag per 24 november 2014 ingetrokken. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat een derde, [persoon A], op de standplaats van [appellant] verkoophandelingen verrichtte die niet voor rekening en risico van [appellant] kwamen. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had besloten tot intrekking van de vergunningen, omdat [appellant] zijn standplaats had verhuurd aan [persoon A] voor € 700,00 per maand, wat in strijd was met de Marktverordening Den Haag 2013.

Tijdens de zitting op 18 juli 2016 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.A. van Harmelen. Het college werd vertegenwoordigd door W. Manchanda-Dharmlal. [appellant] betwistte de verhuur van zijn standplaats en voerde aan dat de handtekening op de huurovereenkomst niet van hem was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat er voldoende bewijs was dat [appellant] zijn standplaats daadwerkelijk verhuurde aan [persoon A]. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college de vergunningen kon intrekken op basis van de Marktverordening.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 augustus 2016.

Uitspraak

201600587/1/A3.
Datum uitspraak: 10 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 december 2015 in zaak nr. 15/3425 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2014 heeft het college de marktvergunningen van [appellant] voor de markt aan de Herman Costerstraat te Den Haag per 24 november 2014 ingetrokken.
Bij besluit van 2 april 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.A. van Harmelen, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door W. Manchanda-Dharmlal, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] had marktvergunningen voor standplaats […] op maandag, woensdag, vrijdag en zaterdag op de markt aan de Herman Costerstraat te Den Haag (hierna: de Haagse Markt).
Op 6 oktober 2014 heeft een bedrijfsbezoek plaatsgevonden bij standplaats [...] door het Haags Economisch Interventie Team (hierna: HEIT). [appellant] was niet aanwezig, maar zijn standplaats werd gebruikt door [persoon A] en [persoon B], handelend onder de naam "[persoon A] Nut Company". Op 9 oktober 2014 heeft een bedrijfsgesprek plaatsgevonden met [persoon A] op de locatie van het HEIT aan het Spui te Den Haag. [persoon A] heeft een getekend exemplaar van een huurovereenkomst overgelegd waaruit volgt dat hij standplaats [...] sinds 1 april 2014 van [appellant] huurt voor rekening en risico van de huurder voor de duur van drie jaar tegen een bedrag van € 700,00 per maand.
2. Het college heeft de marktvergunningen van [appellant] voor standplaats [...] ingetrokken op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Marktverordening Den Haag 2013 (hierna: de Marktverordening), waarin is bepaald dat een marktvergunning wordt ingetrokken indien de natuurlijke persoon die namens de vergunninghouder op de standplaats verkoophandelingen verricht deze niet voor rekening en risico van de vergunninghouder verricht. Volgens het college verrichtte een derde op standplaats [...] verkoophandelingen die niet voor rekening en risico van [appellant] kwamen. [appellant] verhuurde volgens het college de standplaats voor € 700,00 per maand aan [persoon A]. Het college heeft zijn besluit gebaseerd op het onderzoek van het HEIT.
3. [appellant] bestrijdt dat hij zijn standplaats aan [persoon A] verhuurde. De rechtbank heeft miskend dat uit de door hem overgelegde stukken blijkt dat de handtekening op de door [persoon A] overgelegde huurovereenkomst niet met zijn handtekening overeenkomt. Ook de door hem geschetste omstandigheden waaronder de huurovereenkomst door [persoon A] is ingediend, geven blijk van een uitermate vreemde handelwijze op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat sprake is van een valselijk ondertekende overeenkomst, die niet als grondslag voor de intrekking van de marktvergunningen kan dienen, aldus [appellant]. De rechtbank is er volgens [appellant] voorts ten onrechte aan voorbijgegaan dat uit door hem overgelegde btw-aangifte en inkoopfacturen volgt dat hij zelf omzet genereerde uit de exploitatie van zijn marktkraam.
3.1. In geschil is de vraag of het college terecht aannemelijk heeft geacht dat een derde op de standplaats van [appellant] op de Haagse Markt verkoophandelingen verrichtte die niet voor rekening en risico van [appellant] kwamen.
Met de rechtbank beantwoordt de Afdeling deze vraag bevestigend. Daartoe wordt het volgende overwogen. [persoon A] heeft verklaard dat hij de standplaats huurde van [appellant]. Volgens [appellant] hebben hij en [persoon A] inderdaad een huurovereenkomst opgesteld in februari 2014 en hebben zij deze beiden ondertekend. [appellant] heeft een getekend exemplaar van deze overeenkomst overgelegd. Overeengekomen was dat [persoon A] standplaats [...] van [appellant] zou huren voor rekening en risico van de huurder voor de duur van drie jaar tegen een bedrag van € 700,00 per maand. Toen hun echter bleek dat het (ver)huren van de standplaats niet was toegestaan, hebben zij de overeenkomst als vervallen beschouwd, aldus [appellant]. Los van de vraag of de door [persoon A] aan het HEIT overgelegde huurovereenkomst door [appellant] zelf is ondertekend, is, gelet op de in februari 2014 opgestelde en ondertekende huurovereenkomst en het bedrag van € 700,00 dat [persoon A] maandelijks aan [appellant] betaalde, aannemelijk dat [appellant] ondanks zijn stelling dat zij van (ver)huur hebben afgezien, wel degelijk zijn standplaats aan [persoon A] verhuurde. De stelling van [appellant] dat het bedrag van € 700,00 dat [persoon A] per maand aan [appellant] betaalde geen huur is, maar een verrekening van voorgeschoten marktgelden, te weten alle kosten die uit een marktkraam voortvloeien, zoals hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd, heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd. Hetgeen hij heeft aangevoerd ten aanzien van de door [persoon A] bij het HEIT ingediende huurovereenkomst behoeft, gelet op het vorenstaande geen nadere bespreking. Uit de overgelegde stukken volgt bovendien niet zonder meer dat [appellant] uit de exploitatie van standplaats [...] zelf omzet genereerde. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat hij ook op een andere markt een standplaats had.
Het betoog faalt.
4. Voor zover [appellant] in hoger beroep zijn in eerdere instantie aangevoerde beroepsgronden slechts heeft herhaald en ingelast, wordt overwogen dat het hoger beroep een niet nader gemotiveerde herhaling daarvan betreft. In de overwegingen van de aangevallen uitspraak is de rechtbank daarop ingegaan. [appellant] heeft in het hogerberoepschrift noch ter zitting, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, redenen aangevoerd waarom de weerlegging daarvan in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Nell
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2016
597.