ECLI:NL:RVS:2016:217

Raad van State

Datum uitspraak
3 februari 2016
Publicatiedatum
3 februari 2016
Zaaknummer
201504271/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor kantoorgebouw in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 9 april 2015 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep betreft de omgevingsvergunning die op 8 mei 2013 door het college van burgemeester en wethouders van Molenwaard is verleend aan Intertech Mechanical B.V. voor het oprichten van een kantoorgebouw op het perceel aan de Ambachtsweg 30 te Groot-Ammers. [appellant], eigenaar van een aangrenzend perceel, heeft bezwaren tegen het bouwplan, met name vanwege vrees voor geluidsoverlast van het kantoorgebouw. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het college van Molenwaard terecht de omgevingsvergunning heeft verleend, omdat het bouwplan voldoet aan de bestemmingsplanvoorschriften. [appellant] heeft in hoger beroep betoogd dat het bouwplan in strijd is met de planvoorschriften, met name met betrekking tot de afstand tussen de gebouwen en het percentage kantooroppervlakte. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 februari 2016 behandeld en geconcludeerd dat het hoger beroep ongegrond is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de percelen van Intertech als één geheel heeft mogen beschouwen en dat de voorwaarden van de omgevingsvergunning handhaafbaar zijn. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

201504271/1/A1.
Datum uitspraak: 3 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Waal, gemeente Molenwaard,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 april 2015 in zaak nr. 14/6174 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Molenwaard.
Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 2013 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Intertech Mechanical B.V. (hierna: Intertech) een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een kantoorgebouw op het perceel aan de Ambachtsweg 30 te Groot-Ammers, gemeente Molenwaard.
Bij besluit van 6 augustus 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning gewijzigd.
Bij uitspraak van 9 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2016, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.P.J. Kreeft, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is eigenaar van een perceel aan de [locatie] waarop een bedrijfsgebouw is gelegen. Het perceel van Intertech aan de Ambachtsweg 30 is direct daarnaast gelegen. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een kantoorgebouw op het perceel. [appellant] heeft bezwaren tegen het bouwplan. Ter zitting van de Afdeling heeft hij toegelicht dat hij met name vreest dat gebruikers van het voorziene kantoorgebouw bezwaar zullen gaan maken over geluidsoverlast vanwege de activiteiten die plaatsvinden in zijn bedrijfsgebouw.
Het wettelijk kader
2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften zijn de gronden op de plankaart aangewezen voor "Bedrijfsdoeleinden (B)" ter plaatse van de bestemminsgaanduiding BIV bestemd voor bedrijfsactiviteiten vallende onder de categorieën 1 t/m 4 van de Staat van Inrichtingen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, zijn op deze gronden gebouwen toegelaten ten dienste van bedrijven.
Ingevolge het derde lid, gelden voor het bouwen de aanduidingen op de plankaart en de volgende bepalingen: (..)
b. van de tot een bedrijf behorend perceel, inclusief de gronden met de nadere aanwijzing (z), mag ten hoogste 70% worden bebouwd;
c. indien gebouwen niet aaneengesloten worden gebouwd moet de onderlinge afstand ten minste 3 m bedragen; (..)
g. de oppervlakte van bedrijfskantoren mag ten hoogste 50% van het vloeroppervlak van de bedrijfsgebouwen bedragen tot ten hoogste 1.000 m²; (..).
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder a, is het college bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het derde lid, onder c, voor het aan twee zijden bouwen in de zijerfscheiding, en het bouwen in de achtererfgrens indien de bereikbaarheid in geval van calamiteiten voldoende is verzekerd.
3. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 1 , van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening: met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking.
De beoordeling van het hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is met artikel 7, derde lid, aanhef, onderdelen b en g, van de planvoorschriften. Daartoe voert hij aan dat het niet is toegestaan een kantoor op het perceel op te richten dat fysiek los staat van een bedrijfsgebouw en dat het college het perceel, tezamen met de andere twee percelen van Intertech, ten onrechte als één bouwperceel heeft aangemerkt. Tevens voert hij aan dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarde over de dienstbaarheid van het kantoorgebouw aan het bedrijf niet duurzaam en handhaafbaar is.
4.1. Het college heeft bij het besluit van 6 augustus 2014 in aanmerking genomen dat het kantoor ten dienste van het bedrijf van Intertech aan de Ambachtsweg 26a en 32 wordt opgericht en dat na realisering van het kantoorgebouw minder dan 50% en niet meer dan 1.000 m² van de bruto vloeroppervlakte bestaat uit kantoorvloeroppervlakte, waardoor wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 7, derde lid, aanhef en onder g, van de planvoorschriften. Voorts heeft het zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften. Het heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat het bebouwingspercentage in dit geval geldt voor de drie percelen van Intertech als geheel. Het heeft daarbij aangesloten bij de jurisprudentie van de Afdeling over het begrip "bouwperceel", waarin is aanvaard dat meerdere kadastrale percelen in ruimtelijke zin als een geheel kunnen worden aangemerkt. Indien de drie kadastrale percelen tezamen als perceel worden bezien, wordt, zoals het college ter zitting van de Afdeling heeft toegelicht, het maximaal toegestane bebouwingspercentage als bedoeld in artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften niet overschreden bij realisering van het bouwplan. Met het oog op het blijvend voldoen aan het bestemmingsplan, heeft het college aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat maximaal 50% en niet meer dan 1.000 m² van het bruto vloeroppervlak van het bedrijf mag bestaan uit kantooroppervlakte en dat het kantoorgebouw bedrijfsmatig blijvend ten dienst moet zijn van het naastgelegen bedrijf aan de Ambachtsweg 26a en 32.
4.2. De rechtbank heeft terecht het standpunt van het college gevolgd dat het bebouwingspercentage in dit geval geldt voor de drie percelen van Intertech als geheel. In de planvoorschriften is niet gedefinieerd wat onder "perceel" of "tot een bedrijf behorend perceel" moet worden verstaan, als bedoeld in artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften. Het college heeft bij de door hem gehanteerde uitleg wat onder "tot een bedrijf behorend perceel" moet worden verstaan, terecht van belang geacht dat de drie kadastrale percelen van Intertech aan elkaar grenzen, in eigendom zijn van Intertech Holding B.V. en dat de daarop gelegen bebouwing in eigendom is van Intertech. Voorts heeft het college terecht van belang geacht dat de drie kadastrale percelen zijn gelegen binnen hetzelfde bestemmingsvlak met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" en binnen hetzelfde bouwvlak. Daarbij heeft het college tevens terecht betrokken dat de kadastrale samenvoeging van de percelen eenvoudig zou kunnen worden bewerkstelligd. Ter zitting van de Afdeling heeft het college nog toegelicht dat in het voorziene kantoorgebouw een kantine is voorzien voor alle werknemers van het bedrijf. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de percelen, gelet op de samenhang daartussen, in ruimtelijk opzicht één geheel vormen. Aangezien het college de drie kadastrale percelen terecht als het "tot een bedrijf behorende perceel" heeft aangemerkt, brengt dit met zich dat, anders dan [appellant] betoogt, het kantoorgebouw niet in strijd met het bestemmingsplan wordt opgericht.
Over het betoog van [appellant] dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarde dat het kantoorgebouw bedrijfsmatig blijvend ten dienst moet zijn van het naastgelegen bedrijf aan de Ambachtsweg 26a en 32 niet duurzaam en handhaafbaar is, wordt overwogen dat het bouwen, in stand laten en het gebruiken van een bouwwerk in strijd met de daarvoor verleende omgevingsvergunning een overtreding is waartegen het college in beginsel is gehouden handhavend op te treden. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de voorwaarde niet handhaafbaar is.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid medewerking aan het bouwplan heeft kunnen verlenen, voor zover dat voorziet in een afstand van 1 m tussen zijn bedrijfsgebouw en het voorziene kantoorgebouw. Daartoe voert hij aan dat het college ondubbelzinnig heeft verklaard dat uit het bestemmingsplan volgt dat aaneengesloten moet worden gebouwd of dat een tussenruimte van 3 m moet zijn voorzien. Volgens [appellant] is het onredelijk dat het college daarop terugkomt.
5.1. Het bouwplan is in strijd met artikel 7, derde lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, omdat minder dan 3 m afstand is voorzien tussen het voorziene kantoorgebouw en het bedrijfsgebouw van [appellant]. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 1°, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 7, vijfde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat Intertech de aanvraag op advies van de bezwaarschriftencommissie heeft gewijzigd, waarbij de aanvankelijk voorziene tussenruimte van 0,1 m is gewijzigd in 1 m. Die afstand is ontleend aan het bepaalde in artikel 2.5.17 van de Bouwverordening van de gemeente Molenwaard. Het college heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat een afstand van 1 m voldoende is om het pand van [appellant] te onderhouden. Voorts heeft het college gesteld dat de bereikbaarheid van het gebouw bij calamiteiten voldoende is verzekerd. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft mogen afwijken van het bestemmingsplan. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er namens het college aan hem concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan hij het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het college geen medewerking zou verlenen aan het bouwplan, indien er geen tussenruimte van minimaal 3 m zou zijn voorzien.
Het betoog faalt.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Wijgerde
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2016
672.