ECLI:NL:RVS:2016:2162

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
201604048/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan 'Uitkijktoren Wellerlooi'

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Bergen is vastgesteld. Het bestemmingsplan betreft de bouw van een uitkijktoren met recreatieve functies, zoals abseilen, klimmen en boogschieten, nabij Wellerlooi. Verzoekers, [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 12 juli 2016 behandeld.

De voorzieningenrechter overweegt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De raad heeft gemotiveerd dat de uitkijktoren een wenselijke ontwikkeling is die bijdraagt aan het recreatief-toeristische aanbod in het Noordelijk Maasdal. Verzoekers betogen dat onvoldoende is onderbouwd waarom de uitkijktoren wenselijk is en dat hun belangen niet voldoende zijn meegewogen. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met de zienswijzen van de verzoekers en dat de argumenten voor de uitkijktoren voldoende zijn onderbouwd.

Daarnaast wordt ingegaan op de geschiktheid van de locatie en de verkeersveiligheid. De raad heeft alternatieve locaties overwogen en geconcludeerd dat de gekozen locatie de beste relatie met de Maas heeft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de raad voldoende heeft gemotiveerd dat de bestemming 'Agrarisch met waarden' passend is voor de uitkijktoren. Ook de zorgen van verzoekers over verkeersveiligheid en ecologische effecten worden door de voorzieningenrechter niet als voldoende onderbouwd beschouwd.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter de verzoeken om een voorlopige voorziening af, omdat er geen spoedeisend belang is dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat er geen sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.

Uitspraak

201604048/2/R1.
Datum uitspraak: 27 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoekers sub 1] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 1]), wonend te Wellerlooi, gemeente Bergen,
2. [verzoeker sub 2], handelend onder de naam Recreatie Maasland, wonend te Wellerlooi, gemeente Bergen,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Bergen (Lb),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Uitkijktoren Wellerlooi" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 12 juli 2016, waar [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], allen bijgestaan door mr. M. van Hoorne, werkzaam bij ARAG, en de raad, vertegenwoordigd door drs. E.R.M. Kuiper, zijn verschenen. Verder is de stichting Stichting Toeristische Ontwikkeling Wellerlooi aan de Maas, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een uitkijktoren met recreatieve functies, zoals abseilen, klimmen en boogschieten, en een parkeerterrein. De uitkijktoren is voorzien aan het fietspad op de hoek met de Rijksweg-Zuid ongenummerd in het verlengde van het westelijk deel van de Catharinastraat, ter plaatse ook bekend als de Weg op de heuvel, ten westen van de Rijksweg Zuid N271.
3. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen dat onvoldoende is onderbouwd waarom een uitkijktoren een wenselijke ontwikkeling is. Zij stellen zich op het standpunt dat ten onrechte doorslaggevend gewicht is toegekend aan de financiële belangen van de initiatiefnemers en dat is voorbijgegaan aan hun belangen.
3.1. De raad stelt dat een uitkijktoren met recreatieve functies langs de Maas gezien kan worden als een unieke verrijking van het recreatief- toeristische aanbod in het Noordelijk Maasdal. Met de uitkijktoren wordt de kans geboden om de ruime omtrek van Wellerlooi vanuit de lucht te bekijken in een gebied waar een dergelijk uitzicht vanaf een hoog punt schaars is, zo staat in de plantoelichting. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende gemotiveerd waarom de raad een uitkijktoren een wenselijke ontwikkeling vindt. Niet is gebleken dat de raad slechts gewicht heeft toegekend aan de financiële belangen van de initiatiefnemers. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben een zienswijze kunnen indienen en uit de zienswijzennota blijkt dat deze ook inhoudelijk in de besluitvorming zijn betrokken.
4. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] voeren aan dat onvoldoende is ingegaan op alternatieve locaties voor de uitkijktoren.
4.1. De raad stelt dat een aantal locaties in ogenschouw is genomen, bijvoorbeeld locaties aan de Schaak en de Hamert. In de plantoelichting staat dat deze locaties zijn afgevallen, omdat vanuit deze locaties geen directe relatie aanwezig is met de Maas. De raad hecht er echter waarde aan dat vanuit de locatie een directe relatie aanwezig is met de Maas. Van twee andere door de raad onderzochte alternatieven, als locatie 1 en locatie 2 aangeduid, is in de plantoelichting uiteengezet waarom ze niet geschikt zijn bevonden. In hetgeen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] naar voren hebben gebracht ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat alternatieve locaties onvoldoende in de besluitvorming zijn betrokken.
5. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen dat een uitkijktoren met recreatieve functies niet past binnen de bestemming "Agrarisch met waarden".
5.1. De raad vindt de bestemming "Agrarisch met waarden" passend, omdat deze bestemming, naast het behoud en herstel van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden in het gebied en het agrarisch grondgebruik, extensief (dag)recreatief medegebruik mogelijk maakt. De raad stelt dat de uitkijktoren een vorm van extensief recreatief medegebruik is zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 1.21, van de planregels, omdat het een vorm van recreatie betreft met weinig dynamiek en die een beperkte druk uitoefent op de omgeving. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is aldus toereikend gemotiveerd dat de bestemming "Agrarisch met waarden" passend is.
6. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] voeren aan dat de uitkijktoren leidt tot een verkeersonveilige situatie op de Catharinastraat. Volgens hen is de Catharinastraat te smal om het verkeer te verwerken dat het plan genereert.
6.1. De raad stelt dat de uitkijktoren met recreatieve functies vooral zal worden bezocht door passanten die een bezoek brengen aan het gebied via het voet- en fietsveer te Wellerlooi. De raad verwacht dat de uitkijktoren ook zal worden bezocht door weggebruikers die reeds gebruik maken van de Rijksweg Zuid N271. De raad heeft toegelicht dat de verkeersveiligheid op de Catharinastraat hierdoor niet zal verslechteren. Hiertoe stelt hij dat de weggebruikers die vanaf de Rijksweg Zuid N271 de uitkijktoren willen bezoeken, op de Catharinastraat vrijwel direct hun auto kunnen parkeren op het parkeerterrein dat het plan mogelijk maakt. Weggebruikers hoeven van de Catharinastraat dus vrijwel geen gebruik te maken, aldus de raad. Gelet op de toelichting van de raad acht de voorzieningenrechter op voorhand niet aannemelijk gemaakt dat het plan leidt tot een verslechtering van de verkeersveiligheid op de Catharinastraat. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen het standpunt van de raad dat de uitkijktoren een vorm van recreatie is die een beperkte druk uitoefent op de omgeving.
7. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen dat de raad ten onrechte geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat Rijkswaterstaat ermee kan instemmen dat de uitkijktoren wordt gebouwd op de beoogde locatie die ligt in het stroomvoerend rivierbed van de Maas.
7.1. In de plantoelichting staat dat met de inrichting van het plangebied rekening is gehouden met het stroomvoerend en waterbergend rivierbed van de Maas. De uitkijktoren met recreatieve functies wordt gerealiseerd binnen het stroomvoerend rivierbed. Ondanks dat de uitkijktoren een open constructie is wordt ter compensatie van de buffercapaciteit een nabijgelegen kas gesloopt. Het parkeerterrein wordt gerealiseerd binnen het waterbergend rivierbed. Ter plaatse van het parkeerterrein zijn geen obstakels voorzien die een waterstandverhoging of een afname van het bergend vermogen tot gevolg hebben. In de plantoelichting staat dat Rijkswaterstaat inmiddels heeft ingestemd met de voorgestelde compensatie door middel van de sloop van de nabijgelegen kas. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de instemming van Rijkswaterstaat. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hoefde de raad onder deze omstandigheden geen stukken over te leggen waaruit die instemming blijkt.
8. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen dat ten onrechte niet inzichtelijk is gemaakt of het plan leidt tot nadelige effecten voor de ecologische hoofdstructuur.
8.1. De raad stelt dat de uitkijktoren geen grootschalige ontwikkeling is en derhalve geen afbreuk doet aan de landschappelijke waarden in het gebied. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit onjuist is. Gelet hierop is op voorhand ook niet aannemelijk dat het plan nadelige effecten heeft voor de ecologische hoofdstructuur.
9. [verzoeker sub 1] vreest voor een verslechtering van de luchtkwaliteit.
9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in geen geval zal leiden tot een toename van de concentratie zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2) van meer dan 3%, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen en verwijst naar de uiteenzetting hieromtrent in de plantoelichting. [verzoeker sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. De voorzieningenrechter acht een ernstige verslechtering van de luchtkwaliteit op voorhand niet waarschijnlijk, mede gelet op hetgeen in 6.1 is overwogen over de aard en omvang van het te verwachten verkeer.
10. [verzoeker sub 1] heeft een moestuin naast het plangebied. [verzoeker sub 2] heeft een camping in de directe nabijheid van het plangebied.
10.1. In de plantoelichting staat over het aspect privacy dat bij het bepalen van de definitieve situering van de uitkijktoren overleg heeft plaatsgevonden met omwonenden. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de huidige situering zo ver mogelijk van de bestaande bebouwing aan de Rijksweg Zuid. De raad stelt dat weliswaar zicht zal bestaan op de camping en de moestuin, maar hij stelt dat geen sprake is van een ernstige aantasting van de privacy. De voorzieningenrechter vindt dit standpunt op voorhand niet onredelijk. Voor de camping is hierbij van belang dat de afstand tot het kampeergedeelte 100 m bedraagt. Wat de moestuin betreft wordt in aanmerking genomen dat [verzoeker sub 1] ter plaatse niet woont, maar zijn tuin bewerkt. Dit is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet een zodanig privacygevoelige activiteit dat deze zich niet met de uitkijktoren verdraagt.
11. Voor zover [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] voor het overige hebben verwezen naar de inhoud van hun zienswijze, overweegt de voorzieningenrechter dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben niet aangegeven waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist is.
12. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
13. De voorzieningenrechter ziet aanleiding het verzoek af te wijzen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Voor zover Stichting Toeristische Ontwikkeling Wellerlooi aan de Maas de voorzieningenrechter heeft verzocht om [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] tot vergoeding van de door de stichting gemaakte kosten te veroordelen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb kan een natuurlijke persoon slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Van dergelijk kennelijk onredelijk gebruik is niet gebleken, zodat geen aanleiding bestaat om [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] te veroordelen in de proceskosten van Stichting Toeristische Ontwikkeling Wellerlooi aan de Maas.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Priem
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2016
646.