201504186/1/A2.
Datum uitspraak: 3 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 april 2015 in zaken nrs. 14/7667 en 14/7669 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 20 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2011 herzien en op € 6.819,00 gesteld.
Bij besluit van 18 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2011 herzien en op € 8.101,00 gesteld.
Bij besluit van 23 oktober 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2010 definitief vastgesteld op nihil.
Bij onderscheiden besluiten van 29 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] tegen voormelde besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 april 2015 heeft de rechtbank de door [appellante] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2016, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, is verschenen.
Overwegingen
Het jaar 2011
1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluit van 18 oktober 2012 aan [appellante] een voorschot kinderopvangtoeslag over 2011 ter hoogte van € 8.101,00 toegekend voor de periode van 1 juni tot en met 31 december 2011. Bij besluit van 4 augustus 2015 heeft de dienst het recht van [appellante] op kinderopvangtoeslag definitief vastgesteld en haar voor de periode van 1 juni tot en met 31 december 2011 een bedrag van € 8.044,00 toegekend.
2. Ter zitting in hoger beroep heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat [appellante] ook voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 mei 2011 aan alle voorwaarden voor kinderopvangtoeslag heeft voldaan. Aangezien [appellante] in 2011 blijkens de door haar overgelegde jaaropgave in totaal € 14.364,00 aan kosten van kinderopvang heeft gehad, zal de kinderopvangtoeslag over dat bedrag worden berekend. Dit betekent dat de aan [appellante] bij besluit van 4 augustus 2015 toegekende kinderopvangtoeslag over 2011 bij door de Belastingdienst/Toeslagen te nemen besluit in haar voordeel zal worden herzien.
3. Nu de Belastingdienst/Toeslagen zich niet langer stelt achter het besluit van 29 september 2014 dat betrekking heeft op 2011, is het hoger beroep gegrond en behoeven de hoger beroepsgronden die zien op dat toeslagjaar geen bespreking meer.
Het jaar 2010
4. [appellante] heeft in 2010 voor haar drie kinderen gebruik gemaakt van gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau]. In dat kader heeft zij van de Belastingdienst/Toeslagen voor 2010 een voorschot kinderopvangtoeslag ontvangen van € 12.414,00.
5. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich in het besluit op bezwaar van 29 september 2014, dat betrekking heeft op het toeslagjaar 2010, op het standpunt gesteld dat [appellante] voor dat jaar geen recht heeft op kinderopvangtoeslag, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij alle kosten van gastouderopvang daadwerkelijk heeft voldaan noch dat de opvang op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 1.52, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wko), heeft plaatsgevonden.
6. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op dit standpunt heeft gesteld.
7. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij alle kosten van kinderopvang in 2010 heeft voldaan. In dat kader voert zij aan dat het voorschot over 2010 door de Belastingdienst/Toeslagen direct op de rekening van [gastouderbureau] is gestort en zij het resterende bedrag in december 2010 contant aan de gastouder heeft betaald. Ten bewijze van de contante betaling heeft zij een kwitantie overgelegd, een bankafschrift waaruit blijkt dat zij € 1.000,00 heeft opgenomen en een verklaring van de gastouder dat zij door [appellante] contant is betaald.
7.1. Uit de door [appellante] overgelegde jaaropgaven over 2010 volgt dat de kosten van gastouderopvang in dat jaar in totaal € 13.680,00 bedroegen. Het voorschot ten bedrage van € 12.414,00 is door de Belastingdienst/Toeslagen direct op rekening van het gastouderbureau gestort, zodat [appellante] moet aantonen dat zij € 1.266,00 heeft voldaan. [appellante] heeft niet aangetoond dat zij dit bedrag aan de gastouder heeft voldaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 14 mei 2014 in zaak nr. 201303070/1/A2), dient de aanvrager van kinderopvangtoeslag een contante betaling aan te tonen door middel van bewijzen van geldopnames in combinatie met kwitanties. [appellante] heeft een kwitantie overgelegd waaruit volgt dat zij op 15 december 2010 € 1.260,00 contant aan de gastouder heeft betaald. Zij heeft evenwel geen bewijs van geldopname overgelegd die de betaling van dit bedrag op die datum staaft. Het bankafschrift dat zij heeft overgelegd en waaruit blijkt dat zij op 16 december 2010 € 1.000,00 heeft opgenomen, kan niet tot het verlangde bewijs strekken. Niet alleen correspondeert het opgenomen bedrag niet met het bedrag dat zij contant zou hebben betaald, maar ook is het bedrag een dag na de gestelde betaling gepind. Dat de gastouder heeft verklaard dat zij een bedrag van € 1.260,00 contant van [appellante] heeft ontvangen, maakt dit niet anders, reeds omdat deze verklaring niet is gestaafd met objectieve gegevens.
Het betoog faalt.
7.2. Het voorgaande betekent dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag over 2010. Dit betekent dat de overige hogerberoepsgronden die [appellante] ten aanzien van dit jaar heeft aangevoerd geen bespreking meer behoeven.
8. Gelet op hetgeen is overwogen onder 3, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het beroep dat ziet op toeslagjaar 2011 daarin ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 29 september 2014 van de Belastingdienst/Toeslagen dat betrekking heeft op toeslagjaar 2011 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De Belastingdienst/Toeslagen dient opnieuw op het door [appellante] gemaakte bezwaar te beslissen met inachtneming van de door hem ter zitting gedane toezegging, zoals weergegeven onder 2. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
9. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 april 2015 in zaken nrs. 14/7667 en 14/7669, voor zover het beroep dat ziet op toeslagjaar 2011 daarin ongegrond is verklaard;
III. verklaart dat bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 29 september 2014 met kenmerk BEZ13 BT07 dat betrekking heeft op toeslagjaar 2011;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VI. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 293,00 (zegge: tweehonderddrieënnegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Borman w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2016
752.