ECLI:NL:RVS:2016:2159

Raad van State

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
201506495/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging wijzigingsplan voor de Pastorijtuin in Sint-Michielsgestel wegens strijd met bestemmingsplanregels

Op 3 augustus 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het wijzigingsplan "De Pastorijtuin Schijndelseweg/Schildershof Sint-Michielsgestel". Het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel had op 7 juli 2015 dit wijzigingsplan vastgesteld, dat de bouw van vier woningen en een multifunctionele ruimte mogelijk maakte. Appellanten, waaronder bewoners en de vereniging Het Groene Hart Brabant, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vreesden voor aantasting van het cultuurhistorische en groene karakter van de pastorijtuin. De Afdeling heeft de zaak op 18 april 2016 ter zitting behandeld.

De Afdeling oordeelde dat het college niet had voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden zoals opgenomen in het bestemmingsplan. De appellanten stelden dat de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming niet was gerechtvaardigd en dat het plan niet voldoende waarborgen bevatte voor het behoud van het groene karakter van het gebied. De Afdeling concludeerde dat het college onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van de appellanten en dat het wijzigingsplan in strijd was met de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Wro en de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van [appellant sub 4] werd niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de beroepen van de andere appellanten gegrond werden verklaard. Het bestreden besluit werd vernietigd en het college werd opgedragen om binnen vier weken de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening.

Uitspraak

201506495/1/R2.
Datum uitspraak: 3 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Sint-Michielsgestel,
2. [appellant sub 2], wonend te Sint-Michielsgestel,
3. de vereniging Het Groene Hart Brabant, gevestigd te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel,
4. [appellant sub 4], wonend te Sint-Michielsgestel,
en
het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2015 heeft het college het wijzigingsplan "De Pastorijtuin Schijndelseweg/Schildershof Sint-Michielsgestel" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], de vereniging en [appellant sub 4] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2], de vereniging en [appellant sub 4] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2016, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], de vereniging, vertegenwoordigd door A.A. van Abeelen, en het college, vertegenwoordigd door drs. J.P.M. Roozen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar de Protestantse Gemeente Sint-Michielsgestel, vertegenwoordigd door F.J.H.M. van Vuuren, en [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het wijzigingsplan maakt de bouw mogelijk van vier woningen en een multifunctionele ruimte in de tuin van de Protestantse Kerk op de locatie De Pastorijtuin, gelegen tussen de Schijndelseweg en het Schildershof in Sint-Michielsgestel. Appellanten voeren aan dat niet is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Centrum Sint-Michielsgestel 2010", dat ten grondslag ligt aan het wijzigingsplan. Zij vrezen met name voor een aantasting van het cultuurhistorische en groene karakter van de pastorijtuin.
2. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college van burgemeester en wethouders onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
Ontvankelijkheid
3. [appellant sub 4] woont aan de [locatie 1], op een afstand van ongeveer 440 m tot het plangebied. Hij heeft vanaf zijn perceel geen zicht op het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die binnen het plangebied mogelijk worden gemaakt is genoemde afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.
Voorts heeft [appellant sub 4] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. De omstandigheden dat [appellant sub 4] naar eigen zeggen lid is van de Protestantse Gemeente Sint-Michielgestel, dat hij plannen koestert om in de voormalige pastorie aan [locatie 2] te gaan wonen en dat hij belang heeft bij het aan de orde kunnen stellen van het volgens hem niet nakomen door het college van een toezegging van de gemeenteraad van Sint-Michielsgestel, zijn daartoe niet voldoende.
De conclusie is dat [appellant sub 4] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat hij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kan instellen.
Formeel
Ingetrokken beroepsgrond
4. [appellant sub 2] heeft zijn betoog dat in de kennisgeving van het plan ten onrechte niet staat op welke kadastrale percelen de anterieure overeenkomst betrekking heeft ter zitting ingetrokken.
Publicatie ontwerp-besluit
5. [appellant sub 2] betoogt dat in de kennisgeving ten onrechte alleen staat dat belanghebbenden een zienswijzen kunnen indienen tegen het ontwerpwijzigingsplan. Op grond van de inspraakverordening had in de kennisgeving niet alleen aan belanghebbenden, maar ook aan ingezetenen de gelegenheid geboden moeten worden zienswijzen in te dienen. De kennisgeving is in strijd met artikel 3:15, tweede lid, van de Awb, aldus [appellant sub 2].
5.1. Ingevolge artikel 3:15, eerste lid, van de Awb kunnen belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
Ingevolge het tweede lid kan bij wettelijk voorschrift of door het bestuursorgaan worden bepaald dat ook aan anderen de gelegenheid moet worden geboden hun zienswijze naar voren te brengen.
5.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de inspraakverordening besluit het college of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.
Ingevolge artikel 3 wordt inspraak verleend aan ingezetenen en aan belanghebbenden.
5.3. De Afdeling stelt vast dat in de kennisgeving van het ontwerp-wijzigingsplan staat vermeld dat belanghebbenden een zienswijze kunnen indienen. Dit is in overeenstemming met artikel 3.9a, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), in samenhang bezien met artikel 3:15, eerste lid, van de Awb. Reeds omdat het college niet op basis van artikel 2 van de inspraakverordening heeft besloten een inspraakronde te houden over de in het ontwerp-wijzigingsplan genoemde ontwikkeling is er geen reden [appellant sub 2] te volgen in zijn betoog dat de kennisgeving van dat ontwerp gebrekkig is wegens strijd met artikel 3:15, tweede lid, van de Awb. Het betoog faalt.
Inhoudelijk
Nieuwe afweging
6. [appellant sub 2] en de vereniging betogen dat het college ten onrechte alleen heeft getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden en geen nieuwe afweging heeft gemaakt bij de vaststelling van het wijzigingsplan.
6.1. Ter zitting heeft het college desgevraagd toegelicht dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan is bezien of de ontwikkeling die met de daarin opgenomen wijzigingsvoorwaarde mogelijk werd gemaakt wenselijk was in het licht van de daarbij af te wegen belangen. Dit neemt, aldus het college, niet weg dat ook in de besluitvorming omtrent de vaststelling van het wijzigingsplan is bezien of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming nog steeds is gerechtvaardigd. De Afdeling ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Het betoog faalt.
Wijzigingsvoorwaarden
7. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de vereniging betogen dat het college het wijzigingsplan niet mocht vaststellen omdat niet wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden zoals opgenomen in het bestemmingsplan. Deze gronden zal de Afdeling hierna bespreken.
Projectie van de uitbreiding tegen het kerkgebouw
8. Ingevolge artikel 24, lid 24.2, aanhef en onder a, van de bestemmingsplanregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om met betrekking tot het gebied met de aanduiding "Wro-zone - Wijzigingsgebied-1" de bestemming en het bouwvlak geheel of gedeeltelijk te wijzigen ten behoeve van de uitbreiding van de kerk met een multifunctionele ruimte en de bouw van woningen, met inachtneming van de bepaling dat de uitbreiding van de kerk dient te worden geprojecteerd tegen het kerkgebouw; de oppervlakte hiervan mag ten hoogste 330 m² bedragen.
8.1. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de vereniging voeren aan dat de multifunctionele ruimte ten onrechte niet tegen het kerkgebouw is geprojecteerd. Dat de Rijksdienst van Cultureel Erfgoed (hierna: RCE) het ontwerp van de voorziene ontwikkeling heeft goedgekeurd, maakt dit volgens hen niet anders. De beoogde glazen verbindingsgang tussen de multifunctionele ruimte en de kerk maakt volgens [appellant sub 2] en de vereniging niet dat de multifunctionele ruimte tegen de kerk aan wordt geprojecteerd. De vereniging voert aan dat de glazen verbindingsgang in functioneel opzicht geen deel uitmaakt van de multifunctionele ruimte en dat daarom moet worden geoordeeld dat de multifunctionele ruimte niet tegen het kerkgebouw staat.
8.2. Het bouwvlak voor de multifunctionele ruimte grenst over een lengte van ongeveer 2 m aan de kerk. Naar het oordeel van de Afdeling wordt hiermee voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde in artikel 24, lid 24.2, onder a, van de planregels van het bestemmingsplan. Anders dan [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de vereniging kennelijk veronderstellen, dwingt deze bepaling er namelijk niet toe dat de uitbreiding van de kerk in zijn geheel tegen het kerkgebouw moet worden geprojecteerd. De omstandigheid dat, zoals [appellant sub 2] en [appellant sub 1] ter zitting hebben gesteld, twee aparte omgevingsvergunningen zijn aangevraagd voor de multifunctionele ruimte en voor de glazen verbindingsgang, leidt niet tot een ander oordeel. Deze vergunningen zijn namelijk geen onderwerp van het hier voorliggende geschil. Het college heeft toegelicht dat deze vergunningen apart zijn aangevraagd omdat voor de glazen verbindingsgang instemming van de RCE is vereist. Verder ziet de Afdeling niet in dat de glazen verbindingsgang in functioneel opzicht geen deel uitmaakt van de multifunctionele ruimte en dat daarom moet worden geoordeeld dat de multifunctionele ruimte niet tegen het kerkgebouw staat.
Voorts overweegt de Afdeling dat het kerkgebouw een monumentaal pand is. Het college stelt dat er bewust voor is gekozen om het bouwvlak voor de multifunctionele ruimte gedeeltelijk tegen het kerkgebouw aan te projecteren, om ruimte te laten ontstaan waardoor beide gebouwen een eigen identiteit hebben en de monumentale waarde van het kerkgebouw als Rijksmonument wordt beschermd. Daarbij heeft het college van belang mogen achten dat de RCE en het Monumentenhuis Brabant in beginsel positief zijn over de plannen.
Gelet op het voorgaande faalt het betoog.
Verbetering ruimtelijke kwaliteit en behoud groen karakter
9. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de vereniging voeren aan dat het plan niet wordt gecombineerd met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en het behoud van het groene karakter. De Afdeling zal eerst de gronden bespreken die zien op de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied. Vervolgens zal de Afdeling de gronden bespreken die zien op het behoud van het groene karakter.
10. Ingevolge artikel 24, lid 24.2, aanhef en onder b, van de bestemmingsplanregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om met betrekking tot het gebied met de aanduiding "Wro-zone - Wijzigingsgebied-1" de bestemming en het bouwvlak geheel of gedeeltelijk te wijzigen ten behoeve van de uitbreiding van de kerk met een multifunctionele ruimte en de bouw van woningen, met inachtneming van de bepaling dat woningbouw dient te worden gecombineerd met verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied alsmede het behoud van een groen karakter.
11. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de vereniging betogen dat de in het plan voorziene woningbouw niet wordt gecombineerd met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. [appellant sub 2] stelt dat de plantoelichting ten onrechte geen beschrijving van de bestaande ruimtelijke kwaliteit bevat. Voor zover het college stelt dat het plangebied verpauperd is, komt dit volgens [appellant sub 2] en de vereniging omdat door toedoen van het gemeentebestuur deze gronden onvoldoende zijn onderhouden. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat de bestaande ruimtelijke kwaliteit wordt aangetast door de omvang van de voorziene woningen.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en de vereniging voeren aan dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de tuinmuur. Zij stellen dat de tuinmuur een belangrijk onderdeel is van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en wijzen erop dat de raad tijdens de zitting van de Afdeling over het bestemmingsplan "Centrum Sint-Michielsgestel 2010" heeft toegezegd dat deze tuinmuur in tact blijft. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat het plan de cultuurhistorisch waardevolle tuinmuur aantast en onvoldoende waarborgen bevat om de tuinmuur te behouden, mede omdat ingevolge het plan in de tuinmuur openingen mogen worden aangebracht. [appellant sub 2] betoogt dat het plangebied ten onrechte niet het hele gebied bevat waaraan in het bestemmingsplan de aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 1" is toegekend, nu de tuinmuur daarmee deels buiten het plangebied valt. De vereniging stelt dat de woningen te dicht op het oostelijk deel van de tuinmuur zijn gesitueerd. Zij wijst erop dat de tuinmuur van cultuurhistorische waarde is, nu deze is opgenomen op de Cultuurhistorische Waardenkaart 2006.
11.1. Het college stelt dat de tuinmuur geen beschermde monumentale status heeft. Het aanbrengen van openingen in de tuinmuur is wel informeel besproken met de Stichting Monumentenhuis Brabant, waarin onder andere de RCE vertegenwoordigd is. De Stichting Monumentenhuis Brabant kon instemmen met het aanbrengen van de voorziene openingen in de muur. Voorts zal een deel van de muur waar nu slechts een houten schutting staat worden hersteld. De instandhouding van de muur aan het Schildershof is volgens het college in de planregels gewaarborgd. Renovatie en het aanbrengen van openingen zijn in de planregels niet uitgesloten, maar de stijl en het karakter blijven behouden.
11.2. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat het plangebied ten onrechte niet het hele gebied bevat waaraan in het bestemmingsplan de aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 1" is toegekend, nu de tuinmuur daarmee deels buiten het plangebied valt, overweegt de Afdeling als volgt. Het college is in beginsel vrij binnen de in het bestemmingsplan opgenomen objectieve begrenzing de grenzen van het wijzigingsplan te bepalen. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat het college een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde begrenzing van het wijzigingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de gronden met de aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 1" die niet zijn opgenomen in het plangebied, anders dan de gronden binnen het plangebied, horen bij de Pastorie en het Koetshuis.
11.3. In paragraaf 2.2 van de plantoelichting staat dat het plangebied op het moment in gebruik is als tuin. Deze heeft vanwege de aanwezige vervallen schuurtjes en opslagruimten een rommelig karakter. In paragraaf 4.11 van de plantoelichting staat beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de historische kwaliteit van het plangebied. In hoofdstuk 5 van de plantoelichting staat omschreven op welke wijze rekening is gehouden met de beeldkwaliteit en de ruimtelijke inpassing van de voorziene ontwikkeling in de bestaande omgeving. Naar het oordeel van de Afdeling valt niet in te zien dat hiermee in de plantoelichting onvoldoende inzichtelijk is gemaakt wat de bestaande ruimtelijke kwaliteit is. Aan het mogelijk maken van woningbouw in het plangebied is inherent dat de ruimtelijke uitstraling van het gebied zal veranderen. Het college heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, door de met woningbouw gecombineerde invulling daarvan, een kwaliteitsimpuls geeft aan het plangebied, dat volgens hem thans verpauperd is. De wijze waarop de verpauperde toestand tot stand is gekomen doet, wat daar verder ook van zij, hier niet aan af. Voorts geldt voor de woningen een totaal bebouwingsoppervlak van 490 m² en een maximale goot- en bouwhoogte van 4 m en 8 m. Gelet hierop is de omvang van de voorziene woningen niet zodanig dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestaande ruimtelijke kwaliteit van het gebied waaraan in het bestemmingsplan de aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 1" is toegekend, niet onevenredig wordt aangetast.
11.4. Ter zitting heeft het college toegelicht dat in de planregels is voorzien in bescherming van de muur om tegemoet te komen aan de stelling van de raad ter zitting van de Afdeling over het bestemmingsplan "Centrum Sint-Michielsgestel 2010". Ingevolge artikel 5, lid 5.3.3, aanhef en onder a, van de planregels is per woning één opening voor de toegang toegestaan van maximaal 1,1 m breed en zijn drie openingen van maximaal 1,5 m breed en maximaal 1,1 m hoog toegestaan voor het contact met het Schildershof. De vier woningen zijn in de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan uitdrukkelijk toegestaan. Voorts wordt het plangebied, zo heeft de initiatiefnemer ter zitting toegelicht, thans in het geheel omsloten door de tuinmuur. Gelet hierop en omdat woningen op enige wijze moeten worden ontsloten, kon aan de toezegging van de raad ter zitting van de Afdeling over het bestemmingsplan "Centrum Sint-Michielsgestel 2010" niet de gerechtvaardigde verwachting worden ontleend dat in de tuinmuur, die rondom het plangebied loopt, in het geheel geen openingen zouden worden aangebracht. Een breedte van maximaal 1,1 m is voor de ontsluiting niet onredelijk. Voorts is het niet onredelijk dat het college de overige openingen in de tuinmuur, die over een breedte van ongeveer 40 m langs het Schildershof loopt, heeft toegestaan om vanuit de voorziene woningen uitzicht te hebben op het Schildershof. Deze openingen komen derhalve alleen in de noordzijde van de muur. Gelet hierop en nu een deel van de muur zal worden hersteld, heeft het college naar het oordeel van de Afdeling voldoende rekening gehouden met de toezegging van de raad ter zitting van de Afdeling over het bestemmingsplan "Centrum Sint-Michielsgestel 2010". Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het karakter van de tuinmuur door de voorziene openingen zodanig wordt aangetast dat geen sprake meer is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied. De omstandigheid dat een deel van de tuinmuur buiten het wijzigingsplangebied staat, leidt evenmin tot dit oordeel.
11.5. Wat betreft de verwijzing van de vereniging naar de Cultuurhistorische Waardenkaart 2006 overweegt de Afdeling dat deze ten tijde van de vaststelling van het plan niet gold. Ten tijde van de vaststelling van het plan gold de Cultuurhistorische Waardenkaart 2010. Op deze kaart is de tuinmuur niet aangewezen als "Complex van cultuurhistorisch belang". Wel is het plangebied als deel van de regio Meierij aangewezen als "Cultuurhistorische landschappen". De vereniging heeft niet onderbouwd dat de in het plan mogelijk gemaakte veranderingen aan de tuinmuur met deze aanduiding in strijd zijn.
11.6. Over de situering van de woningen ten opzichte van de oostelijke tuinmuur overweegt de Afdeling dat de afstand van het bouwvlak tot de tuinmuur van ongeveer 40 cm weliswaar niet groot is, maar de vereniging heeft niet onderbouwd op welke wijze dit tot een onaanvaardbare aantasting van de tuinmuur leidt.
11.7. Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de woningbouw wordt gecombineerd met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.
12. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de vereniging voeren aan dat het plan het groene karakter van de tuin aantast en onvoldoende waarborgen bevat om het resterende groene karakter te behouden. Voor dit groene karakter is volgens [appellant sub 2] en de vereniging de aard van de beplanting van belang en de vorm en samenhang van het groene perceel. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wijzen er op dat onrechtmatig enkele bomen in het plangebied zijn gerooid. Deze bomen dienen volgens [appellant sub 2] te worden teruggeplaatst. Volgens [appellant sub 2] is de aanduiding "beeldbepalende boom" ten onrechte niet toegekend aan de boom die als nr. 172 is vermeld op de gemeentelijke bomenlijst en ontbreken de bomen die op de gemeentelijke bomenlijst staan vermeld als nrs. 175 en 176 op de verbeelding. Het groenplan biedt volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de vereniging onvoldoende waarborg voor het groene karakter en de nieuwe bomen. [appellant sub 2] wijst erop dat een deel van de bomen in het groenplan buiten het plangebied ligt. Hij en de vereniging wijzen erop dat binnen het plandeel met de bestemming "Tuin" verharding kan worden aangebracht en dat niet kan worden uitgesloten dat de tuinen bij de woningen geheel zullen worden verhard. De bestaande tuin is volgens de vereniging van cultuurhistorische waarde vanwege de relatie tussen de kerk, de pastorie en de tuin. De vereniging wijst erop dat er geen compensatie plaatsvindt van het verlies aan groen. Het college heeft volgens de vereniging ten onrechte niet bezien of een invulling van het plangebied mogelijk is die het groene karakter in mindere mate aantast.
12.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het groene karakter van het plangebied voldoende wordt gewaarborgd met het groenplan dat als bijlage bij de planregels is gevoegd. De projectontwikkelaar is op grond van de anterieure overeenkomst, waaraan een boetebeding is verbonden, gehouden het groenplan tot uitvoering te brengen.
12.2. In artikel 4 van de wijzigingsplanregels zijn bepalingen opgenomen voor het plandeel met de bestemming "Wonen - 1".
Ingevolge artikel 4, lid 4.2.1, aanhef en onder i, geldt voor het bouwen van gebouwen dat het bebouwingsoppervlak niet meer bedraagt dan 490 m².
12.3. Zoals hiervoor, onder 11.3, is overwogen, zijn de vier woningen in de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan uitdrukkelijk toegestaan. Aan het mogelijk maken van deze woningen is inherent dat een deel van het bestaande groen verloren zal gaan. "Het behoud van groen karakter" in artikel 24, lid 24.2, onder b, van de bestemmingsplanregels is een open norm. Dit betekent dat het college bij de vaststelling van het wijzigingsplan beoordelingsvrijheid heeft bij de invulling van deze norm. Uit artikel 24, lid 24.2, onder b, van de wijzigingsvoorwaarden volgt niet dat het bestaande groene karakter ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsplan volledig behouden moet blijven. Wel is vereist dat een bepaalde mate van een groen karakter moet worden behouden.
In de plantoelichting staat dat het groene karakter van het gebied wordt gewaarborgd door uitvoering te geven aan het groenplan en omdat in de planregels voor de bestemming "Wonen - 1" een maximaal bebouwingoppervlak wordt opgenomen. Het standpunt dat met de uitvoering van het groenplan en met het maximale bebouwingspercentage binnen de bestemming "Wonen - 1" een groen karakter behouden kan blijven, acht de Afdeling in beginsel niet onredelijk. Daarbij is van belang dat in het groenplan twaalf nieuwe bomen zijn opgenomen. Voorts mag het bebouwingsoppervlak binnen het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" ingevolge artikel 4, lid 4.2.1, aanhef en onder i, van de planregels niet meer bedragen dan 490 m². Het plandeel met de bestemming "Tuin" heeft een oppervlakte van ongeveer 552 m².
Het groenplan is als bijlage bij de plantoelichting gevoegd. In de planregels is geen bepaling opgenomen die ertoe strekt dat aan het groenplan uitvoering wordt gegeven, zodat deze uitvoering in het plan niet is gewaarborgd. Voor zover het college zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat het realiseren van het groenplan niet noodzakelijk is uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en er daarom geen voorwaardelijke verplichting hoefde te worden opgenomen om deze uit te voeren overweegt de Afdeling als volgt. Gelet op de plantoelichting acht het college de uitvoering van het groenplan noodzakelijk voor het behoud van een groen karakter. Dit behoud is een voorwaarde voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. Voorts zijn enkele bomen in het plangebied gerooid. Het onrechtmatige rooien hiervan, wat daarvan ook zij, kan in onderhavige procedure niet aan de orde komen. Door het rooien is thans echter geen sprake van het groene karakter zoals het college dit, gelet op de plantoelichting, kennelijk beoogt. Gelet op het voorgaande was het college gehouden in het plan te waarborgen dat uitvoering wordt gegeven aan het groenplan. Voor zover het college ter zitting heeft toegezegd dat de bomen uit het groenplan worden opgenomen op de gemeentelijke Bomenlijst, overweegt de Afdeling als volgt. Anders dan het college kennelijk veronderstelt, is het behoud van deze bomen op deze manier niet verzekerd, reeds omdat de bomen op de gemeentelijke Bomenlijst onder omstandigheden mogen worden gerooid. Voorts is het planten en het behoud van deze bomen door derden niet afdwingbaar. Overigens overweegt de Afdeling dat in de plantoelichting wordt gesproken over andere begroeiing in het groenplan naast bomen, zoals hagen en struiken. Deze soorten beplanting zijn echter niet te zien op het als bijlage bij het plan bijgevoegde groenplan. Voorts staat het plan er niet aan in de weg dat binnen het volledige plandeel met de bestemming "Tuin" verharding wordt aangelegd, bijvoorbeeld door een maximum verhardingsoppervlak in de planregels.
12.4. Gelet op het voorgaande heeft het college zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de woningbouw wordt gecombineerd met het behoud van een groen karakter. Het plan is dan ook vastgesteld in strijd met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro en artikel 24, lid 24.2, aanhef en onder b, van de bestemmingsplanregels.
13. Gelet op het voorgaande slagen de betogen.
Aaneen gebouwde woningen met één bouwlaag en een kap
14. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat uitsluitend aaneen gebouwde woningen bestaande uit één bouwlaag met kap zijn toegestaan. Zij wijzen erop dat in het bouwplan tussen twee woningen is voorzien in een doorgang. [appellant sub 2] wijst erop dat het bouwplan voorziet in twee geschakelde twee-onder-een-kap-woningen en dat op delen van de bouwlaag een kap ontbreekt.
14.1. Het college stelt dat de voorwaarde dat woningen bestaande uit één bouwlaag mogen worden gebouwd zo moet worden uitgelegd dat een bebouwingstype wordt mogelijk gemaakt dat passend is in de omgeving. Hieraan is volgens het college met de toegekende goot- en bouwhoogte voldaan.
14.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.26, van de bestemmingsplanregels wordt onder bouwlaag verstaan: een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
Ingevolge artikel 24, lid 24.2, aanhef en onder c, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om met betrekking tot het gebied met de aanduiding "Wro-zone - Wijzigingsgebied-1" de bestemming en het bouwvlak geheel of gedeeltelijk te wijzigen ten behoeve van de uitbreiding van de kerk met een multifunctionele ruimte en de bouw van woningen, met inachtneming van de bepaling dat ter plaatse aaneen gebouwde woningen zijn toegestaan bestaande uit ten hoogste één bouwlaag met daarop een kap.
14.3. Ingevolge artikel 1, lid 1.18, van de wijzigingsplanregels wordt onder bouwlaag verstaan: een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2.1, aanhef en onder a, van de wijzigingsplanregels mogen als hoofdgebouw uitsluitend woningen worden gebouwd.
Ingevolge het bepaalde onder b mogen ter plaatse van de aanduiding "aaneengebouwd" uitsluitend hoofdgebouwen in dit bebouwingstype worden gebouwd.
Ingevolge het bepaalde onder e mag de goothoogte van een hoofdgebouw niet meer bedragen dan 4 m.
Ingevolge het bepaalde onder f mag de bouwhoogte van een hoofdgebouw niet meer bedragen dan 8 m.
14.4. Aan het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" is de aanduiding "aaneengebouwd" toegekend. Gelet hierop en op artikel 4, lid 4.2.1, aanhef en onder b, van de wijzigingsplanregels zijn alleen aaneen gebouwde woningen toegestaan. Voor zover de doorgang tussen twee woningen dan wel twee geschakelde twee onder-een-kap-woningen zoals opgenomen in het bouwplan hiermee in strijd zouden zijn, overweegt de Afdeling dat dit bouwplan hier niet ter toets voorligt.
Voorts overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 4, lid 4.2.1, onder e en f, van de wijzigingsplanregels de goothoogte en de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer mogen bedragen dan 4 m onderscheidenlijk 8 m. Om hieraan te kunnen voldoen, kunnen de woningen bij de maximale bouwhoogte alleen met kap worden gebouwd. Het plan staat er echter niet aan in de weg dat woningen van 4 m hoog met een plat dak worden gebouwd. Gelet op de toegestane bouwhoogte van 8 m staat het plan er voorts niet aan in de weg dat woningen worden gebouwd met meer dan één bouwlaag als bedoeld in artikel 1, lid 1.26, van de bestemmingsplanregels. Het plan is in zoverre dan ook vastgesteld in strijd met artikel 24, lid 24.2, aanhef en onder c, van de bestemmingsplanregels. De uitleg van het college dat deze bepaling zo moet worden gelezen dat een maximale goothoogte en maximale bouwhoogte van 4 m onderscheidenlijk 8 m acceptabel zijn omdat dit past in de omgeving, volgt de Afdeling niet. Deze lezing sluit niet aan bij de redactie van artikel 24, lid 24.2, aanhef en onder c, van de bestemmingsplanregels. Gelet hierop is het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" vastgesteld in strijd met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro en artikel 24, lid 24.2, aanhef en onder c, van de bestemmingsplanregels. De betogen slagen.
Gemeentelijk woningbouwprogramma
15. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat de woningen niet passen in het gemeentelijke woningbouwprogramma. Zij wijzen op het voornemen in de gemeentelijke Uitvoeringsnota Woningbouw 2015 om seniorenwoningen te realiseren. Dat de woningen levensloopbestendig worden uitgevoerd, maakt volgens hen niet dat deze voor senioren worden gebouwd.
15.1. Ingevolge artikel 24, lid 24.2, aanhef en onder f, van de bestemmingsplanregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om met betrekking tot het gebied met de aanduiding "Wro-zone - Wijzigingsgebied-1" de bestemming en het bouwvlak geheel of gedeeltelijk te wijzigen ten behoeve van de uitbreiding van de kerk met een multifunctionele ruimte en de bouw van woningen, met inachtneming van de bepaling dat woningbouw dient te passen in het gemeentelijk woningbouwprogramma.
15.2. In de gemeentelijke Uitvoeringsnota Woningbouw 2015 is de realisering van grondgebonden seniorenwoningen in het plangebied geformuleerd als een voornemen en niet als harde eis. Gelet hierop en ook anderszins bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 24, lid 24.2, onder f, van de bestemmingsplanregels. De betogen falen.
Bebouwingspercentage
16. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat het toegestane bebouwingspercentage binnen het plangebied wordt overschreden. [appellant sub 2] wijst erop dat ingevolge artikel 4, lid 4.2.3, aanhef en onder b, van de planregels ook tot 15 m2 aan nutsvoorzieningen buiten het bouwvlak mogen worden gerealiseerd. Verder wijst hij erop dat het begrip bebouwingsoppervlak niet nader wordt gedefinieerd. [appellant sub 2] voert voorts aan dat een strook grond aan de westzijde van het gebied waaraan in het bestemmingsplan de bestemming "Wro-zone - Wijzigingsgebied 1" is toegekend, geen deel uitmaakt van het wijzigingsplan. Binnen deze strook grond mogen volgens hem op grond van de bestemmingsplanregels aan- en bijgebouwen gebouwd worden. De oppervlakte van deze aan- en bijgebouwen telt volgens hem mee voor het toegestane bebouwingspercentage in het plangebied.
16.1. Het college stelt dat met de in het wijzigingsplan voorziene bebouwing maximaal 40% van de oppervlakte van het gebied met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" mag worden bebouwd.
16.2. Ingevolge artikel 24, lid 24.2, aanhef en onder h, van de bestemmingsplanregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om met betrekking tot het gebied met de aanduiding "Wro-zone - Wijzigingsgebied-1" de bestemming en het bouwvlak geheel of gedeeltelijk te wijzigen ten behoeve van de uitbreiding van de kerk met een multifunctionele ruimte en de bouw van woningen, met inachtneming van de bepaling dat de oppervlakte van het gebied tot ten hoogste 40% mag worden bebouwd.
16.3. Ingevolge artikel 4, lid 4.2.3, van de wijzigingsplanregels gelden voor het bouwen van nutsvoorzieningen de volgende bepalingen:
a. nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
b. de oppervlakte mag niet meer dan 15 m² bedragen;
c. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m mag bedragen.
16.4. Naar het oordeel van de Afdeling kan in het plan voor de uitleg van het begrip bebouwingsoppervlak worden uitgegaan van de gangbare betekenis van "oppervlak van alle bouwwerken samen". Het college heeft dan ook in redelijkheid kunnen afzien van het opnemen van een begripsbepaling voor bebouwingsoppervlak. Verder moet naar het oordeel van de Afdeling onder het begrip gebied in artikel 24, lid 24.2, onder h, van de bestemmingsplanregels worden verstaan het gebied waaraan in het bestemmingsplan de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" is toegekend. Dit gebied heeft een oppervlakte van 1847 m2. Gelet op artikel 24, lid 24.2, onder h, van de bestemmingsplanregels mag dit gebied tot ten hoogste 40% van deze oppervlakte, dus 738,8 m2, worden bebouwd.
Over de door [appellant sub 2] genoemde strook grond die geen deel uitmaakt van het plangebied heeft het college ter zitting toegelicht dat deze gronden weliswaar deel uitmaken van het gebied met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1", maar dat hier geen aan- en bijgebouwen meer kunnen worden gebouwd. Deze strook grond hoort namelijk bij de pastorie en het koetshuis die staan buiten het gebied met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1". Het koetshuis is het bijgebouw bij de pastorie, die als woning wordt gebruikt. Met het koetshuis is de maximale oppervlakte aan aan- en bijgebouwen die ingevolge de bestemmingsplanregels ter plaatse zijn toegestaan volledig benut. Nu gelet hierop op de door [appellant sub 2] genoemde strook grond geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht, hoefde het college met deze strook grond geen rekening te houden bij de berekening van de maximaal te bebouwen oppervlakte.
De bebouwingsoppervlakte van gebouwen binnen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" mag ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder d, van de wijzigingsplanregels niet meer dan 219 m² bedragen. De bebouwingsoppervlakte van gebouwen binnen de bestemming "Wonen - 1" mag ingevolge artikel 4, lid 4.2.1, aanhef en onder i, van de wijzigingsplanregels maximaal 490 m² bedragen. De tuinmuur heeft een oppervlakte van 28 m². Deze oppervlakten samen bedragen 737 m2, waarmee de 40% oppervlakte van het gebied met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" niet wordt overschreden. [appellant sub 2] wijst er echter terecht op dat ingevolge artikel 4, lid 4.2.3, van de wijzigingsplanregels buiten het bouwvlak ook nutsvoorzieningen tot een oppervlakte van 15 m² mogen worden opgericht. Hiermee wordt de 40% aan te bebouwen oppervlakte overschreden.
Gelet op het voorgaande is artikel 4, lid 4.2.3, van de planregels vastgesteld in strijd met artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro en artikel 24, lid 24.2, aanhef onder h, van de bestemmingsplanregels. De betogen slagen.
Gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden aangrenzende percelen
17. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de aangrenzende percelen door het plan beperkt. [appellant sub 1] heeft in dit verband gewezen op de gevolgen van het plan voor zijn uitzicht, privacy en lichtinval alsmede voor de verkeersveiligheid ter plaatse. [appellant sub 2] stelt dat het wijzigingsplan onevenredig nadelige gevolgen heeft voor de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel aan [locatie 3]. Wegens de overschrijding van de maximaal toegestane gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van maatschappelijke voorzieningen worden volgens [appellant sub 2] voorts de gebruiksmogelijkheden van het perceel aan [locatie 2] aangetast. Ook de bouwmogelijkheden van dit perceel worden volgens hem aangetast.
17.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
17.2. Ingevolge artikel 24, lid 24.2, aanhef en onder k, van de bestemmingsplanregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om met betrekking tot het gebied met de aanduiding "Wro-zone - Wijzigingsgebied-1" de bestemming en het bouwvlak geheel of gedeeltelijk te wijzigen ten behoeve van de uitbreiding van de kerk met een multifunctionele ruimte en de bouw van woningen, met inachtneming van de bepaling dat de planwijziging geen onevenredig nadelige gevolgen mag hebben voor de gebruiks- en bouwmogelijkheden van aangrenzende percelen.
17.3. Over het perceel aan [locatie 2] overweegt de Afdeling dat vaststaat dat [appellant sub 2] dit perceel niet in eigendom heeft of anderszins gebruik maakt van dit perceel. De in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitseis staat daarom in de weg aan inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond.
17.4. [appellant sub 1] woont aan [locatie 4] een heeft de percelen [locatie 5] en [locatie 6] in eigendom. [appellant sub 2] woont aan [locatie 7] en heeft enkele percelen aan het Schildershof in eigendom. In paragraaf 4.10 van de plantoelichting staat dat geen sprake is van een onacceptabele toename van de verkeersintensiteit op wegen die in de directe nabijheid van het plangebied liggen. Gelet op het aantal voorziene woningen acht de Afdeling dit niet onaannemelijk. Voorts ligt het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" op een afstand van ongeveer 7 m of meer van deze woningen. Gelet op deze afstand en de voorziene maximale bouwhoogte van 8 m valt niet uit te sluiten dat het plan leidt tot enige aantasting van het bestaande woon- en leefklimaat ter plaatse. In aanmerking genomen dat de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in de bebouwde kom staan, heeft het college niet hoeven uitgaan van onevenredig nadelige gevolgen als bedoeld in artikel 24, lid 24.2, aanhef en onder k, van de bestemmingsplanregels.
Gelet op het voorgaande falen de betogen.
Overige beroepsgronden
18. Nu het door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de vereniging aangevoerde gelet op het voorgaande aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan niet aan alle wijzigingsvoorwaarden voldoet, ziet de Afdeling geen aanleiding de overige gronden te bespreken.
Slotoverwegingen
19. Het beroep van [appellant sub 4] is niet-ontvankelijk.
20. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de vereniging hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro en artikel 24, lid 24.2, aanhef en onder b en h, van de bestemmingsplanregels.
In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" voorts is genomen in strijd met artikel 24, lid 24.2, aanhef en onder c, van de bestemmingsplanregels.
De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de vereniging zijn gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
21. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding het college op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
22. Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 4] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding. Ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de vereniging is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 4] niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de vereniging Het Groene Hart Brabant gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeesters en wethouders van Sint-Michielsgestel van 7 juli 2015 tot vaststelling van het wijzigingsplan "De Pastorijtuin Schijndelseweg/Schildershof Sint-Michielsgestel";
IV. draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Michielsgestel op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt als volgt:
a. aan [appellant sub 1] een bedrag van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro);
b. aan [appellant sub 2] een bedrag van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro);
c. aan de vereniging Vereniging het Groene Hart Brabant een bedrag van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro).
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vletter, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Vletter
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2016
653.