ECLI:NL:RVS:2016:2135

Raad van State

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
201506027/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ambtshalve opname woonadres in basisregistratie personen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard ambtshalve het adres [locatie 1] te Valkenswaard heeft opgenomen als woonadres van [appellant sub 2]. Dit besluit is genomen op basis van een adresonderzoek dat heeft aangetoond dat [appellant sub 2] niet op het opgegeven adres in Spanje woont. De rechtbank heeft het besluit van het college vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Het college en [appellant sub 2] hebben beide hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 2 mei 2016. De Afdeling oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld door het adres van [appellant sub 2] ambtshalve op te nemen, omdat hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het besluit van 17 maart 2015 terecht in stand gelaten. Het principaal hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond verklaard, terwijl het hoger beroep van het college niet-ontvankelijk is verklaard. De proceskosten worden vergoed door het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard.

Uitspraak

201506027/1/A3.
Datum uitspraak: 3 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard,
2. [appellant sub 2], naar hij stelt wonend te [woonplaats] (Spanje),
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 26 juni 2015 in zaken nrs. 15/971 en 15/972 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2014 heeft het college ambtshalve in de basisregistratie personen (hierna: de brp) het adres [locatie 1] te Valkenswaard als woonadres van [appellant sub 2] opgenomen.
Bij besluit van 17 maart 2015 heeft het college het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 maart 2015 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een zienswijze ingediend.
[appellant sub 2] en het college hebben nadere stukken ingediend.
Het college heeft aan de Afdeling stukken overgelegd en op voet van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht verzocht te bepalen dat uitsluitend zij van de stukken kennis mag nemen. De Afdeling heeft in een andere samenstelling ten aanzien van vier stukken beslist dat de verzochte beperkte kennisneming gerechtvaardigd is. [appellant sub 2] heeft de Afdeling toestemming verleend om mede op basis van een van die stukken, namelijk het proces-verbaal van bevindingen woonplaats van 28 januari 2015, kenmerk 20140930.10.30.95760, uitspraak te doen. [appellant sub 2] heeft de Afdeling geen toestemming verleend om mede op basis van de overige drie stukken uitspraak te doen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.L. Walta en T. Machiels, beiden werkzaam bij de gemeente, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. L.A.M. van den Eeden, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 7 maart 2010 heeft [appellant sub 2] bij de gemeente Valkenswaard aangifte gedaan van emigratie naar Spanje. Hij heeft daarbij [locatie 2] te [plaats] als adres opgegeven.
1.1. Aan het besluit van 11 september 2014 heeft het college ten grondslag gelegd dat uit een adresonderzoek onder andere het volgende is gebleken.
- [appellant sub 2] is na maart 2010 regelmatig in en om Valkenswaard door de politie staande gehouden;
- uit een bestuurlijke rapportage van 9 september 2014, opgesteld door een inspecteur van de politie, blijkt dat bij de Spaanse autoriteiten niet bekend is dat [appellant sub 2] op het adres [locatie 2] te [plaats] zou wonen;
- [partner], de partner van [appellant sub 2] die met hun beider dochter in de woning aan de [locatie 1] te Valkenswaard (hierna: de woning) woont, heeft verklaard niets te weten van een adres in Spanje;
- de vader van [appellant sub 2] heeft verklaard dat hij zelf nooit op het adres in Spanje is geweest en dat [appellant sub 2] zijn dochter elke week bij hem komt brengen;
- [appellant sub 2] heeft aan een medewerker maatschappelijke dienstverlening doorgegeven dat hij zich aansluitend aan zijn detentie gaat vestigen in Valkenswaard op postcode [….-..];
- in een op 8 augustus 2014 namens [partner] ingediend bezwaarschrift tegen de sluiting van de woning staat dat [appellant sub 2] in dezelfde woning als [partner] verblijft, [partner] wegens de verslechterde relatie weg wil gaan met haar dochter en zich daarom heeft laten inschrijven bij een woningbouwvereniging voor een andere woning.
1.2. Bij het besluit van 17 maart 2015 heeft het college het voorgaande met het volgende aangevuld.
- Uit het proces-verbaal van bevindingen woonplaats blijkt dat Spaanse autoriteiten hebben toegelicht dat [appellant sub 2] in Spanje geen onroerende zaken op zijn naam geregistreerd heeft staan, geen enkele positie in een bedrijf in Spanje heeft en niet is ingeschreven of ingeschreven is geweest op het adres [locatie 2] te [plaats]. Voorts blijkt uit het proces-verbaal dat [appellant sub 2] sinds 2010 regelmatig staande is gehouden in de gemeente Valkenswaard, dat ook op een ander door [appellant sub 2] gebruikt adres in Spanje geen inschrijving van hem bekend is en dat uit verklaringen van buurtbewoners blijkt dat [appellant sub 2] permanent op het adres [locatie 1] te Valkenswaard verblijft;
- uit een bijlage van een onderzoek van de Belastingdienst blijkt dat de alarminstallatie die in de woning aanwezig is in de afgelopen periode ter plaatse is in- en uitgeschakeld tussen 0.00 en 7.00 uur en dat dit alleen kan als [appellant sub 2] in de woning verblijft.
2. De rechtbank heeft overwogen dat een binnentreden in de woning op 1 juli 2014 ten behoeve van een controle voor de brp niet rechtmatig heeft plaatsgevonden en dat het daarbij verzamelde bewijs ontoelaatbaar moet worden geacht. De rechtbank heeft daarom het besluit van 17 maart 2015 vernietigd. Zij heeft verder overwogen dat het college zich op grond van het op 8 augustus 2014 namens [partner] ingediende bezwaarschrift, de verklaring van de vader van [appellant sub 2] en de verklaringen van buurtbewoners op het standpunt mocht stellen dat [appellant sub 2] in de woning woont en daar naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd verblijf zal houden. Hierin heeft de rechtbank aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het besluit van 17 maart 2015 in stand te laten.
Het principaal hoger beroep van [appellant sub 2]
3. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 17 maart 2015 in stand heeft gelaten. Daartoe voert hij aan dat in de besluiten van 11 september 2014 en 17 maart 2015 geen juiste wettelijke grondslag is vermeld. Voorts heeft het college hem ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om alsnog zelf aangifte te doen. Verder voert [appellant sub 2] aan dat [partner] heeft verklaard dat zij feitelijk al jaren niet meer met hem samenleeft en dat zijn vader heeft verklaard dat het twee à drie jaar geleden is dat [appellant sub 2] zijn dochter wekelijks kwam brengen. [appellant sub 2] is niet bekend met de verklaringen van buurtbewoners. Indien die in het dossier zitten, zijn ze ten onrechte niet aan hem overgelegd. Volgens [appellant sub 2] zijn de bevindingen van het college over de alarminstallatie niet valide, heeft het college ten onrechte geen buurtonderzoek in Spanje verricht, zijn ten onrechte niet alle stappen in het onderzoek gedocumenteerd en is niet gebleken dat het college het "protocol adresonderzoek" heeft nageleefd. De rechtbank is ten onrechte voorbijgegaan aan deze standpunten die de onzorgvuldigheid van het onderzoek staven, aldus [appellant sub 2].
3.1. Op 6 januari 2014 is de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet gba) vervangen door de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet brp). Overeenkomstig hetgeen de Afdeling heeft overwogen over de Wet gba (onder meer in de uitspraak van 27 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL0749), is het doel van de Wet brp dat de in de brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de brp gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd.
3.2. Ingevolge artikel 2.19, eerste lid, van de Wet brp worden aan de aangifte van verblijf en adres van degene die rechtmatig verblijf geniet, naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden en die zijn adres heeft in de betrokken gemeente, gegevens betreffende het verblijf in Nederland, het adres en het vorige verblijf buiten Nederland ontleend.
Ingevolge het derde lid draagt, indien een persoon als bedoeld in het eerste lid in gebreke is met het doen van aangifte, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het verblijf, het adres en het vorige verblijf buiten Nederland.
3.3. Nu [appellant sub 2] volgens het college rechtmatig verblijf in Nederland geniet en het college zich op het standpunt heeft gesteld dat hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden en hij zijn adres in de gemeente Valkenswaard heeft, heeft het college krachtens artikel 2.19, derde lid, van de Wet brp ambtshalve het adres [locatie 1] te Valkenswaard als woonadres van [appellant sub 2] in de brp opgenomen.
Bij het besluit van 17 maart 2015 heeft het college het advies van de adviescommissie voor de bezwaarschriften van 23 december 2014 gevoegd. In dat advies is artikel 2.19 van de Wet brp geciteerd. Bij het besluit van 17 maart 2015 is derhalve de juiste grondslag van het besluit van 11 september 2014 vermeld. Er bestaat daarom in zoverre geen grond voor het oordeel dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 17 maart 2015 ten onrechte in stand heeft gelaten.
3.4. Het "protocol adresonderzoek door het college van burgemeester en wethouders", versie december 2013, is opgesteld in een samenwerking tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken. Daarin staat vermeld dat een adresonderzoek altijd zorgvuldig moet worden uitgevoerd, nu de gevolgen van een ambtshalve wijziging van gegevens in de brp groot kunnen zijn. Voorts staat vermeld dat alle stappen en onderdelen van het onderzoek moeten worden gedocumenteerd, zodat een besluit tot ambtshalve wijziging van gegevens in de brp zorgvuldig en voldoende beargumenteerd kan worden genomen.
3.5. Reeds omdat het college [appellant sub 2] bij brief van 14 juli 2014 een voornemen tot de ambtshalve opneming van het adres in de brp heeft gestuurd en het hem voorts bij brief van 28 juli 2014 in de gelegenheid heeft gesteld alsnog zelf zijn adres op te geven, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om alsnog zelf aangifte te doen.
3.6. Het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen woonplaats van 28 januari 2015, waarin de verklaringen van buurtbewoners staan vermeld, heeft het college in beroep en hoger beroep met een verzoek om beperkte kennisneming overgelegd. De rechtbank en de Afdeling hebben beperkte kennisneming gerechtvaardigd geacht. Het stuk is derhalve terecht niet aan [appellant sub 2] gezonden. [appellant sub 2] heeft zowel aan de rechtbank in beroep als aan de Afdeling in hoger beroep toestemming verleend om mede op basis van dit stuk uitspraak te doen.
3.7. In het door het college in hoger beroep overgelegde op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 23 juni 2014 staat dat geen reactie komt op de aan [appellant sub 2] gerichte gemeentelijke correspondentie die naar het door [appellant sub 2] opgegeven adres in Spanje wordt verstuurd. Indien de gemeente Valkenswaard de correspondentie naar het adres [locatie 1] te Valkenswaard stuurt, komt er wel een reactie.
Uit het proces-verbaal van 28 januari 2015 blijkt dat Spaanse autoriteiten hebben toegelicht dat [appellant sub 2] in Spanje geen onroerende zaken op zijn naam geregistreerd heeft staan, geen enkele positie in een bedrijf in Spanje heeft en niet is ingeschreven of ingeschreven is geweest op het adres [locatie 2] te [plaats], noch op een ander door hem gebruikt adres in Spanje.
Voorts blijkt uit dat proces-verbaal dat [appellant sub 2] sinds 2010 regelmatig staande is gehouden in de gemeente Valkenswaard.
In het op 8 augustus 2014 namens [partner] ingediende bezwaarschrift staat: "Verzoeker [partner] komt dan ook op straat te staan met haar dochter als zij op 26 augustus niet in haar woning mag blijven. Daar komt bij dat [persoon] die ook in de woning verbleef (en bij wie zij al eerder had aangegeven met haar dochter weg te willen gaan door de verslechterde relatie met hem en daartoe zich ook al had laten inschrijven bij de woningbouw voor een andere woning) heeft erkend (...)."
In een rapport van de Belastingdienst van 13 februari 2015 staat dat de vader van [appellant sub 2] op 17 juli 2014 op de vraag of hij zijn zoon regelmatig zag heeft geantwoord: "Ja, een keer per week als hij zijn dochter komt halen. [dochter] komt een dag in de week bij ons. (...) Wij halen [dochter] op van school en [appellant sub 2]] komt [dochter] ’s-avonds bij ons ophalen. Ik kom zo een keer per twee, drie weken in Valkenswaard bij [appellant sub 2]." Voorts staat in dat rapport dat de vader van [appellant sub 2] heeft verklaard dat hij zelf nooit op het adres van [appellant sub 2] in Spanje is geweest. Het voormelde komt overeen met het citaat van de verklaring van de vader van [appellant sub 2], dat in het proces-verbaal van 28 januari 2015 is vermeld.
In het rapport van de Belastingdienst van 13 februari 2015 staat verder dat diverse buurtbewoners onder andere hebben verklaard: "wij zien [appellant sub 2] wekelijks; [appellant sub 2] woont daar met zijn vrouw, dochter en hondje; daar woont [appellant sub 2]; we zien [appellant sub 2] meerdere keren per week". Dit komt overeen met de citaten van die verklaringen, die in het proces-verbaal van 28 januari 2015 en in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 2 juli 2014 zijn vermeld. Uit het proces-verbaal van 28 januari 2015 leidt de Afdeling af dat een politieambtenaar het buurtonderzoek heeft verricht en dat de verklaringen zijn afgelegd door personen die in de nabijheid van het adres [locatie 1] te Valkenswaard wonen. Dat uit de processen-verbaal niet blijkt welke vragen de politieambtenaar aan de buurtbewoners heeft gesteld, maakt niet dat het college die verklaringen niet bij de besluitvorming mocht betrekken, waarbij komt dat de verklaringen op zichzelf helder zijn.
3.8. Het bezwaarschrift, de verklaring van de vader van [appellant sub 2] en de verklaringen van buurtbewoners zijn helder en stemmen overeen. De door [appellant sub 2] aangehaalde latere, op het kantoor van zijn advocaat afgelegde, verklaringen van [partner] en van zijn vader doen daaraan niet af. Voorts wijst hetgeen hiervoor onder 3.7 is weergegeven over de gemeentelijke correspondentie, de toelichting van de Spaanse autoriteiten en de omstandigheid dat [appellant sub 2] regelmatig is staande gehouden in Valkenswaard in dezelfde richting als het bezwaarschrift, de verklaring van de vader van [appellant sub 2] en de verklaringen van buurtbewoners. Het college heeft zich daarom op grond van hetgeen hiervoor onder 3.7 is weergegeven op het standpunt mogen stellen dat [appellant sub 2] in de woning woont en daar naar redelijke verwachting gedurende een half jaar tenminste twee derde van de tijd verblijf zal houden. Nu hetgeen hiervoor onder 3.7 is weergegeven reeds voldoende grond voor die conclusie biedt, doet hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd over de bevindingen inzake de alarminstallatie en een buurtonderzoek in Spanje daaraan niet af. Voorts bestaat, gelet op de onder 3.7 genoemde op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal, geen grond voor het oordeel dat het onderzoek in strijd met het "protocol adresonderzoek" onzorgvuldig is uitgevoerd of onvoldoende is gedocumenteerd. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het besluit van 17 maart 2015 terecht in stand gelaten.
Het betoog faalt.
3.9. Het principaal hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Het principaal hoger beroep van het college
4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het binnentreden op 1 juli 2014 onrechtmatig heeft plaatsgevonden en dat zij het besluit van 17 maart 2015 ten onrechte heeft vernietigd. Daartoe voert het aan dat rechtmatig is binnengetreden op grond van de Opiumwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Gegevens die zijn verzameld door toezichthouders die rechtmatig zijn binnengetreden, mogen worden gebruikt om woonfraude vast te stellen, aldus het college.
4.1. [appellant sub 2] voert aan dat het college geen belang heeft bij het hoger beroep, nu de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 17 maart 2015 in stand heeft gelaten.
4.2. Het principaal hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak niet wordt vernietigd, voor zover daarin is bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 17 maart 2015 in stand blijven. Voorts zijn de overwegingen van de rechtbank niet bindend in toekomstige zaken en is de wens een principiële uitspraak en duidelijkheid voor toekomstige vergelijkbare gevallen te krijgen onvoldoende om een belang aan te nemen. Het belang van het college bij het hoger beroep is derhalve komen te vervallen.
4.3. Het principaal hoger beroep van het college is niet-ontvankelijk.
Het voorwaardelijke incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2]
5. [appellant sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep van het college gegrond is. Nu het hoger beroep van het college niet-ontvankelijk is, is deze voorwaarde niet vervuld en is het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] vervallen. Aan een inhoudelijke bespreking ervan kan derhalve niet worden toegekomen.
Conclusie en proceskostenveroordeling
6. Het principaal hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. Het principaal hoger beroep van het college is niet-ontvankelijk. Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] is vervallen. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard een griffierecht van € 497,00 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Noordhoek, griffier.
w.g. Slump w.g. Noordhoek
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2016
819.