201500855/2/A4.
Datum uitspraak: 3 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Oirschot,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 december 2014 in zaak nr. 14/1251 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2013 heeft het college geweigerd aan [wederpartij] een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) te verlenen voor het wijzigen van een varkens- en paardenhouderij op het perceel [locatie] te Oost-, West- en Middelbeers, gemeente Oirschot.
Bij besluit van 17 februari 2014 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 februari 2014 vernietigd en bepaald dat het college met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 24 februari 2015 heeft het college het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
[wederpartij] heeft een verweerschrift en een reactie op het besluit van 24 februari 2015 ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2015, waar het college, vertegenwoordigd door drs. E.F.T. Smets-Wolters, werkzaam bij de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, en T.P.W. van den Ven, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum, vergezeld door [gemachtigde], zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 30 september 2015 in zaak nr. 201500855/1/A4 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zes weken na de verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, bekend te maken en daarvan kennis te geven. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college bij besluit van 10 november 2015 opnieuw beslist op het bezwaar van [wederpartij] en het besluit van 1 juli 2013 gewijzigd door alsnog de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
[wederpartij] is in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het besluit van 10 november 2015 naar voren te brengen. [wederpartij] heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het college de omgevingsvergunning niet kon weigeren op grond van artikel 5.13b, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht en heeft het college opgedragen om met inachtneming van de tussenuitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
2. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het hoger beroep van het college ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Zoals in de tussenuitspraak is overwogen, is het besluit van 24 februari 2015 ingevolge artikel 6:19, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 6:24, van de Algemene wet bestuursrecht mede onderwerp van dit geding. Het van rechtswege ontstane beroep van [wederpartij] tegen dit besluit is, gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, gegrond. Het besluit van 24 februari 2015 dient te worden vernietigd.
Tegen het nieuwe besluit op bezwaar van 10 november 2015, waarbij de gevraagde omgevingsvergunning alsnog is verleend, is geen beroep van rechtswege ontstaan.
3. Het college dient op na te melden wijze te worden veroordeeld tot vergoeding van de kosten die bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn opgekomen.
De door [wederpartij] gemaakte kosten voor het meebrengen van een deskundige naar de zitting van de Afdeling komen niet voor vergoeding in aanmerking. Op grond van de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van het meebrengen van de deskundige mocht [wederpartij] er niet van uitgaan dat deze deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de Afdeling van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Er bestonden tussen het college en [wederpartij] immers geen relevante verschillen van inzicht over de feitelijke aard en omvang van de door de inrichting van [wederpartij] en de wijziging daarvan veroorzaakte milieugevolgen. De enige vraag die aan de orde was, was de juridische vraag of die milieugevolgen aanleiding konden zijn voor het oordeel dat een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oirschot van 24 februari 2015, kenmerk ESS/TVN, gegrond;
III. vernietigt het besluit van 24 februari 2015;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oirschot tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.240,00 (zegge: twaalfhonderdveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Oirschot een griffierecht van € 497,00 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van Grinsven
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2016
462.