ECLI:NL:RVS:2016:2119

Raad van State

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
201602178/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • R. van der Spoel
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de maatregel van vreemdelingenbewaring en afwijzing van schadevergoeding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld. Bij besluit van 3 maart 2016 werd de vreemdeling opnieuw in bewaring gesteld, nadat eerdere maatregelen waren opgeheven. De rechtbank Den Haag had het beroep van de vreemdeling tegen deze maatregel ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.H. Bruggink, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen de maatregel van 3 maart 2016 als vervolgberoep heeft aangemerkt. De Afdeling oordeelt dat het beroep tegen de maatregel van 3 maart 2016 een eerste beroep is, maar dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat de beoordeling van de rechtbank haar belangen heeft geschaad. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201602178/1/V3.
Datum uitspraak: 19 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 22 maart 2016 in zaak nr. 16/4161 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2016 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 maart 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.H. Bruggink, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft zij daarbij de Afdeling verzocht haar schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling is bij besluit van 7 februari 2016 krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in bewaring gesteld. Op 11 februari 2016 is deze maatregel opgeheven. Bij besluit van diezelfde datum is de vreemdeling krachtens artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij uitspraak van 25 februari 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:1418, heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, het beroep van de vreemdeling tegen deze maatregelen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De Afdeling heeft deze uitspraak bij uitspraak van 20 mei 2016 in zaak nr. 201601562/1/V3 met toepassing van artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000 bevestigd.
De maatregel van 11 februari 2016 is op 3 maart 2016 opgeheven. Bij besluit van diezelfde datum is de vreemdeling wederom krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
2. In de enige grief klaagt de vreemdeling, voor zover thans van belang, dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen de maatregel van 3 maart 2016 als vervolgberoep als bedoeld in artikel 96 van de Vw 2000 tegen de maatregel van 7 februari 2016 heeft aangemerkt en de rechtmatigheid van de voortduring van die maatregel heeft beoordeeld. De vreemdeling voert hiertoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van 3 maart 2016 een nieuwe maatregel van bewaring is waartegen beroep als bedoeld in artikel 94 van de Vw 2000 kan worden ingesteld.
3. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:949, volgt dat de maatregel van 3 maart 2016 een nieuwe maatregel van bewaring is.
Het op 3 maart 2016 ingestelde beroep tegen de maatregel van bewaring van diezelfde dag is derhalve een eerste beroep als bedoeld in artikel 94 van de Vw 2000. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De klacht van de vreemdeling is derhalve terecht voorgedragen. Hij leidt echter niet tot het door de vreemdeling ermee beoogde doel. De vreemdeling heeft in hoger beroep niet aangegeven hoe voormelde beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring door de rechtbank haar in haar belangen heeft geschaad. Het oordeel van de rechtbank over de door haar tegen de maatregel van 3 maart 2016 aangevoerde beroepsgronden heeft zij niet bestreden. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat de maatregel van 3 maart 2016 ten onrechte is opgelegd.
De grief faalt.
4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop zij rust.
5. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van de Kolk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2016
371-796.