201506143/1/A3.
Datum uitspraak: 27 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2015 in zaak nr. 14/5256 in het geding tussen:
[appellant]
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Zuidoost, als rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost.
Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2014 heeft het dagelijks bestuur een herindeling van de markt op het Anton de Komplein op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag vastgesteld en daarbij aan [appellant] plaats 70 toegewezen.
Bij besluit van 1 juli 2014 heeft het algemeen bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het algemeen bestuur heeft een nader stuk ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. D.R. van Ee, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend teneinde van het algemeen bestuur schriftelijk inlichtingen te verkrijgen over de brancheplaatsen op de markt.
Het algemeen bestuur heeft die inlichtingen gegeven. [appellant] heeft daarop gereageerd.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. De Afdeling heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De relevante bepalingen uit de Verordening op de straathandel 2000 van de gemeente Amsterdam, welke gold van 1 januari 2001 tot 1 augustus 2008 en de Verordening op de straathandel 2008 van de gemeente Amsterdam, welke gold van 1 augustus 2008 tot 1 maart 2016, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Op 3 december 2013 heeft het dagelijks bestuur besloten om het aantal marktplaatsen op het Anton de Komplein van 142 terug te brengen naar 108. Voorts zijn van die 108 plaatsen 12 plaatsen aangewezen als branchestimuleringsplaatsen. Branchestimuleringsplaatsen zijn bedoeld voor handelaren met producten die nog niet op de markt worden aangeboden. Op 17 december 2013 heeft een herindelingsbijeenkomst plaatsgevonden. In het besluit van 15 januari 2014 is de herindeling vastgelegd. Aan [appellant] is plaats 70 toegekend. Omdat hij een betere plaats wil, is hij tegen dit besluit opgekomen.
Bij brief van 23 mei 2016 heeft het algemeen bestuur toegelicht dat het dagelijks bestuur in 2006 brancheplaatsen heeft aangewezen. Brancheplaatsen zijn plaatsen die voor de verkoop van bepaalde waren of een bepaalde categorie van waren zijn bestemd. Van de aanwijzing van die plaatsen is sinds 2006 niet teruggekomen. Het enkele feit dat thans op de gehele markt nutsvoorzieningen aanwezig zijn is volgens het algemeen bestuur daarvoor onvoldoende reden. Het algemeen bestuur heeft in dat verband toegelicht dat het dagelijks bestuur op 21 november 2006 heeft besloten dat een aantal handelaren aan wie een brancheplaats is toegewezen met eigen materieel, zoals een verkoopwagen, op de markt mag staan, omdat een standaardkraam niet geschikt is voor de verkoop van voedsel. Met de verkoopwagens op de hoeken van de kramenrijen kan de markt effectief op- en afgebouwd worden. Voorts heeft het algemeen bestuur toegelicht dat bij kramen waar gebakken wordt een verhoogd risico op brand bestaat. De aangewezen brancheplaatsen bevinden zich daarom dichtbij ondergrondse brandkranen. Die plaatsen bevinden zich voorts op de hoeken van de kramenrijen, omdat daar de kans op overslaan van de brand kleiner is, bezoekers van de markt sneller kunnen wegkomen en die plaatsen beter bereikbaar zijn voor hulpdiensten. Tot slot heeft het algemeen bestuur toegelicht dat door de plaatsing van brancheplaatsen op de hoeken van de kramenrijen de geurhinder van de verkoop van voedsel wordt beperkt.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat hetgeen [appellant] in beroep heeft aangevoerd niet tot het oordeel leidt dat hij een betere plaats toegewezen had moeten krijgen. Daartoe heeft zij overwogen dat de beroepsgrond van [appellant] over de plaats van [persoon A] niet kan slagen, reeds omdat de plaats van [persoon A] een brancheplaats is voor de verkoop van vis en [appellant] textiel verkoopt. Dat de regels ten aanzien van [persoon B] niet juist zijn toegepast, heeft [appellant] volgens de rechtbank niet gemotiveerd. Het aanwijzen van de branchestimuleringsplaatsen heeft in 2006 plaatsgevonden en daarna is geen besluit tot opheffing van die plaatsen genomen. Dat een aantal branchestimuleringsplaatsen op de bij het besluit van 15 januari 2014 behorende plattegrond niet een daarbij behorende kleur heeft gekregen, wijzigt daarom volgens de rechtbank de status van die plaatsen als branchestimuleringsplaatsen niet. Nu tegen het in 2006 genomen besluit tot vaststelling van de branchestimuleringsplaatsen geen beroep is ingesteld, valt hetgeen [appellant] over de aanwijzing van die plaatsen aanvoert buiten de omvang van dit geding. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat het dagelijks bestuur, alvorens het besluit tot herindeling werd genomen, de marktplaatshouders niet volgens de juiste procedure in de gelegenheid heeft gesteld hun belangstelling voor een staan- of ligplaats kenbaar te maken. De rechtbank heeft dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gepasseerd.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij in beroep heeft betoogd dat het dagelijks bestuur geen branchestimuleringsplaatsen had mogen aanwijzen. Hij heeft betoogd dat het dagelijks bestuur geen brancheplaatsen had mogen aanwijzen.
4.1. Onder 3.1 van de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] heeft aangevoerd dat hij het niet eens is met de in 2006 aangewezen brancheplaatsen. Uit de omstandigheid dat de rechtbank in overwegingen 4.1 en 4.4, waar zij overweegt over branchestimuleringsplaatsen, vermeldt dat die in 2006 zijn aangewezen, blijkt dat de rechtbank daar brancheplaatsen heeft bedoeld. [appellant] voert terecht aan dat de rechtbank brancheplaatsen in de hiervoor vermelde overwegingen ten onrechte branchestimuleringsplaatsen heeft genoemd. Gelet op het navolgende, leidt dat echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd niet tot het oordeel leidt dat hij een betere plaats toegewezen had moeten krijgen. Daartoe voert hij aan dat hij, doordat het dagelijks bestuur bij het besluit van 15 januari 2014 ten onrechte van brancheplaatsen is uitgegaan, een slechtere plaats toegewezen heeft gekregen. Het algemeen bestuur heeft volgens [appellant] op bijeenkomsten toegelicht dat de brancheplaatsen zouden vervallen. Bovendien zijn op de plattegrond van de markt plaatsen die volgens het dagelijks bestuur brancheplaatsen zijn, niet als zodanig aangewezen. Verder voert [appellant] aan dat het dagelijks bestuur ten onrechte de brancheplaatsen heeft gehandhaafd, omdat nutsvoorzieningen, die volgens [appellant] aanleiding waren tot het vaststellen van brancheplaatsen, in 2014 inmiddels op de hele markt aanwezig waren. Tot slot voert hij aan dat het dagelijks bestuur ten aanzien van handelaren [persoon A] en [persoon B] regels onjuist heeft toegepast.
5.1. Het dagelijks bestuur heeft in 2006 overeenkomstig artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder g en i, van de Verordening op de straathandel 2000 brancheplaatsen, namelijk verse visplaatsen, vis-bakplaatsen, bakplaatsen algemeen en poeliersplaatsen aangewezen. Op 19 juni 2006 is een indelingsbijeenkomst voor de markt gehouden. Bij het daarvan opgemaakte rapport is een marktplattegrond gevoegd, waarop de brancheplaatsen met een gele kleur zijn ingevuld.
Bij het besluit van 15 januari 2014 is een plattegrond van de herindeling van de markt gevoegd. Volgens de legenda van deze plattegrond zijn de brancheplaatsen met een gele kleur ingevuld. De plaatsen 11 tot en met 14, 18 en 19, waarvan er twee aan [persoon A] zijn toegewezen, zijn met die kleur ingevuld en derhalve als brancheplaatsen aangeduid. De plaatsen 8, 9, 10, 15, 16, 17, 55 en 56, waarvan er twee aan [persoon B] zijn toegewezen, zijn weliswaar niet met die gele kleur ingevuld, doch op die plaatsen is expliciet vermeld "poeliersplaats". Daaruit blijkt dat die plaatsen zijn bedoeld voor handelaren die in de poeliersbranche handelen, zodat ook die plaatsen als brancheplaats zijn aangeduid. Voorts is ter zitting van de Afdeling namens het algemeen bestuur toegelicht dat de plaatsen 8, 9, 10, 15, 16, 17, 55 en 56 abusievelijk niet met de gele kleur zijn ingevuld. De marktplaatsen zijn op de plattegrond van 15 januari 2014 weliswaar anders genummerd dan op de plattegrond van 19 juni 2006, maar gelet op de gehele plattegronden is de situering van de brancheplaatsen op de markt niet gewijzigd.
5.2. Uit de in de bijlage bij deze uitspraak weergegeven bepalingen van de Verordening op de straathandel 2000 blijkt het volgende. Het college kan per markt bepalen welke plaatsen bij voorkeur bestemd zijn voor het verhandelen van bepaalde artikelen. Indien bij wijze van branchering per artikel of groep van artikelen plaatsen zijn aangewezen, komen voor het verkrijgen van een aldus aangewezen vaste plaats slechts in aanmerking degenen die voor de markthandel in het desbetreffende artikel of de desbetreffende groep van artikelen zijn ingeschreven. De toewijzing van vaste plaatsen geschiedt bij vergunningverlening. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Verordening is het de marktplaatshouder verboden op de marktplaats andere goederen of waren in voorraad te hebben dan die waarvoor vergunning is verleend.
Ingevolge artikel 3.8, derde lid, van de Verordening op de straathandel 2008 worden brancheplaatsen eerst toegewezen aan degenen die beschikken over een vergunning of voorkeurskaart die voor de verkoop van deze waren is verstrekt. Ingevolge artikel 3.19, aanhef en onder c, is het de vergunninghouder verboden op de marktplaats andere waren te verhandelen dan die waarvoor de plaats is aangewezen.
In de voormelde verordeningen zijn aldus de normen die gelden voor brancheplaatsen opgenomen. De aanwijzing van bepaalde plaatsen voor een bepaalde branche betreft geen zelfstandige normstelling, maar een concretisering naar plaats en object van de voor brancheplaatsen geldende normen die in de Verordeningen zijn opgenomen. Het besluit van het dagelijks bestuur van 2006 tot aanwijzing van de brancheplaatsen op de markt op het Anton de Komplein is derhalve een concretiserend besluit van algemene strekking waartegen bezwaar en beroep openstond. De rechtbank heeft terecht overwogen dat hetgeen [appellant] over de aanwijzing van de brancheplaatsen aanvoert buiten de omvang van dit geding valt.
5.3. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.1 en 5.2 is overwogen, is het algemeen bestuur terecht uitgegaan van de plaatsen 8 tot en met 19, 55 en 56 als brancheplaatsen. [appellant] kon, nu hij handelt in een andere branche dan de branches waarvoor de brancheplaatsen zijn aangewezen, eerst op die plaatsen aanspraak maken na de handelaren die in de betreffende branche handelen. Hetgeen [appellant] aanvoert over [persoon A] en [persoon B] kan, nu aan hen een brancheplaats is toegewezen, daarom niet leiden tot het door hem daarmee beoogde doel. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er geen grond is voor het oordeel dat [appellant] een betere plaats toegewezen had moeten krijgen.
Het betoog faalt.
6. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij door het met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerde gebrek niet is benadeeld. Daartoe voert hij aan dat hij genoegen moest nemen met een plaats die door het dagelijks bestuur werd opgedrongen en hij zijn wensen en voorkeuren niet kenbaar heeft kunnen maken.
6.1. In een verslag van de op 17 december 2013 gehouden herindelingsbijeenkomst staat dat de kooplieden één voor één naar voren zijn geroepen om te verklaren of zij op hun plaats willen blijven of hun plaats willen wijzigen. Voorts staat onder het kopje "vervolgprocedure" vermeld: "tijdens de herindeling bent u in de gelegenheid gesteld om aan te geven of u blijft staan, wilt vergroten, wilt verkleinen of dat u de wens heeft te schuiven naar een open gelegen plaats". Uit de bij het rapport gevoegde presentielijst blijkt dat [appellant] bij deze bijeenkomst aanwezig was. Gelet op dit verslag, is de enkele stelling van [appellant] dat hij zijn wensen en voorkeuren niet kenbaar heeft kunnen maken, onvoldoende om dat aannemelijk te maken.
Het betoog faalt.
6.2. Tot slot voert [appellant] aan dat op de markt de regels onvoldoende worden gehandhaafd. Dat valt buiten de omvang van dit geding, nu in deze procedure slechts ter beoordeling voorligt het besluit van 15 januari 2014 tot herindeling van de markt en het aan [appellant] toewijzen van plaats 70.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Noordhoek, griffier.
w.g. Slump w.g. Noordhoek
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2016
819.
BIJLAGE
Verordening op de straathandel 2000
Ingevolge artikel 2.6, eerste lid, komen voor het verkrijgen van een vaste plaats op een markt in aanmerking:
a. in de eerste plaats degenen die reeds een andere vaste plaats op de desbetreffende markt bezetten, in de volgorde van hun inschrijving op de sollicitantenlijst;
b. in de tweede plaats: degenen aan wie een voorkeurskaart is verstrekt in volgorde van inschrijving op de sollicitantenlijst.
Ingevolge het tweede lid kunnen degenen die krachtens het bepaalde in het derde lid van art. 3.2 een vergunning hebben verkregen voor een vaste plaats op de markt, slechts deelnemen aan de herindelingsprocedure wanneer zij tevens op grond van de volgorde van inschrijving op de sollicitantenlijst in aanmerking komen voor een vaste plaats dan wel een voorkeurskaart voor de desbetreffende markt.
Ingevolge het derde lid, kunnen degenen die bij de herindelingsprocedure in aanmerking komen voor een vaste plaats als bedoeld in het eerste lid, op elk moment tijdens de herindelingsprocedure meedingen naar een vrijkomende vaste plaats in volgorde van inschrijving op de sollicitantenlijst.
Ingevolge het vierde lid geldt, indien op een markt bij wijze van branchering per artikel of groep van artikelen plaatsen zijn aangewezen, het bepaalde in het eerste en derde lid, met dien verstande dat voor het verkrijgen van een aldus aangewezen plaats slechts in aanmerking komen degenen die voor de markthandel in het desbetreffende artikel of de desbetreffende groep van artikelen zijn ingeschreven.
Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder g en i, kunnen burgemeester en wethouders per markt onder meer bepalen welke plaatsen bij voorkeur bestemd zijn voor het verhandelen van bepaalde artikelen en op welke gedeelten van het marktterrein verkoopwagens mogen worden geplaatst.
Ingevolge artikel 3.2, eerste lid, is het verboden, zonder vergunning van burgemeester en wethouders een marktplaats in te nemen.
Ingevolge artikel 3.3, eerste lid, geschiedt de toewijzing van vaste plaatsen bij de vergunningverlening als bedoeld in art. 3.2.
Ingevolge artikel 3.5, tweede lid, komen bij het toewijzen van vaste plaatsen bij een herindeling als in het eerste lid bedoeld, daarvoor, met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid van art. 2.6, allereerst in aanmerking de vergunninghouders van de vaste plaatsen die aan burgemeester en wethouders schriftelijk te kennen hebben gegeven van plaats te willen veranderen, met inachtneming van eventuele branchering.
Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onder f, is het de marktplaatshouder verboden op de marktplaats andere goederen of waren in voorraad te hebben dan die waarvoor vergunning is verleend.
Verordening op de straathandel 2008
Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, gaat het college ten minste eenmaal per drie jaar over tot een herindeling van de markt.
Ingevolge het derde lid worden plaatsen die voor de verkoop van bepaalde waren zijn bestemd, in de volgorde van hun plaats op de sollicitantenlijst, eerst toegewezen aan degenen die beschikken over een vergunning of voorkeurskaart die voor de verkoop van deze waren is verstrekt.
Ingevolge artikel 3.19, aanhef en onder c, is het de vergunninghouder verboden op de marktplaats andere waren te verhandelen dan die waarvoor de plaats is aangewezen.