ECLI:NL:RVS:2016:2057

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
201603386/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen besluit van het college van burgemeester en wethouders van Uden inzake herziening van het Uitwerkingsplan Velmolen Oost

Op 12 juli 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil tussen [verzoeker] en anderen, wonend te Uden, en het college van burgemeester en wethouders van Uden. Het geschil betreft een besluit van 22 maart 2016, waarbij het college de 'Partiele herziening van het Uitwerkingsplan Velmolen Oost, fase 1, locatie Gulden' heeft vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 juli 2016 ter zitting behandeld. [verzoeker] en anderen, bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Vianen, hebben hun bezwaren toegelicht. Het college was vertegenwoordigd door M.J.W. van Gemert, A. Barkane en A.P.R. Wouda, allen werkzaam bij de gemeente, en bijgestaan door H.G.W. de Lange. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure.

De kern van de bezwaren van [verzoeker] en anderen betreft de vermeende strijdigheid van het plan met artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het beeldkwaliteitsplan en de regelgeving over externe veiligheid. De voorzieningenrechter concludeert dat de bezwaren van [verzoeker] en anderen niet voldoende onderbouwd zijn en dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten gevonden voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal houden. De beslissing is genomen zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201603386/2/R2.
Datum uitspraak: 12 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te Uden,
en
het college van burgemeester en wethouders van Uden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2016 heeft het college de "Partiele herziening van het Uitwerkingsplan Velmolen Oost, fase 1, locatie Gulden", vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] en anderen en het college hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 juli 2016, waar [verzoeker] en anderen, bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Vianen, en het college, vertegenwoordigd door M.J.W. van Gemert, A. Barkane en A.P.R. Wouda, allen werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door H.G.W. de Lange, zijn gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan is volgens de toelichting een gedeeltelijke herziening van het "Uitwerkingsplan Velmolen Oost, fase 1" voor enkele percelen aan de straat de Gulden in Uden. Het plan voorziet ter plaatse behalve in drie vrijstaande woningen zoals in het oorspronkelijke uitwerkingsplan toegestaan, nu ook in de mogelijkheid van zes twee onder een kap-woningen. [verzoeker] en anderen, woonachtig in de Gulden, komen op tegen deze uitbreiding van woningbouwmogelijkheden.
3. [verzoeker] en anderen beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van het plan te voorkomen. Zij hebben een spoedeisend belang bij hun verzoek omdat voor de twee onder een kap-woningen een omgevingsvergunning is aangevraagd en het volgens opgave van het college in verband met gegadigden de bedoeling is op korte termijn te gaan bouwen.
4. Ter zitting hebben [verzoeker] en anderen verklaard dat de kern van hun bezwaren tegen het plan bestaat uit de gestelde strijdigheid van dit plan met artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), met het beeldkwaliteitsplan en met de regelgeving over de externe veiligheid.
5. Ingevolge 3.6, eerste lid, onder b, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels het college van burgemeester en wethouders het plan moet uitwerken.
Ingevolge het derde lid maakt een wijziging of uitwerking als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, deel uit van het plan en kan, zolang de bestemming nog niet is verwezenlijkt, worden vervangen door een nieuwe wijziging of uitwerking.
6. Volgens [verzoeker] en anderen is het plan in strijd met artikel 3.6 van de Wro.
Zij stellen dat de bestemming in het "Uitwerkingsplan Velmolen Oost, fase 1" reeds is verwezenlijkt zodat het college deze uitwerking niet met toepassing van artikel 3.6, derde lid, kan vervangen.
Verder wijkt de formulering van de planregels af van planregels uit het bestemmingsplan "Velmolen Oost" waarin de uitwerkingsplicht is opgenomen. Daardoor is een nieuw bestemmingsplan vastgesteld en niet een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wro. De in dit artikel opgenomen procedure is ten onrechte gevolgd.
Voorts is het uitwerkingsplan volgens hen vastgesteld in afwijking van de uitwerkingsplicht in het bestemmingsplan "Velmolen Oost". In strijd daarmee is het voor de Gulden opgestelde beeldkwaliteitsplan bij de uitwerking niet in acht genomen.
6.1. Op de gronden rustte ingevolge het bestemmingsplan "Velmolen Oost" de bestemming "Woongebied uit te werken". Weliswaar is ter plaatse van de gronden in het plangebied van het nu voorliggende plan eerder het "Uitwerkingsplan Velmolen Oost, fase 1" vastgesteld, doch de woonbestemming die daarin aan deze gronden was toegekend is niet verwezenlijkt. Het college kon die uitwerking dan ook met toepassing van artikel 3.6, derde lid, van de Wro vervangen door een nieuwe uitwerking. Dat de bestemming van andere gronden in het vorige uitwerkingsplan wel is verwezenlijkt laat deze bevoegdheid onverlet.
De planregels van het voorliggende uitwerkingsplan wijken op enkele onderdelen af van de planregels van het bestemmingsplan "Velmolen Oost", dat onder de voorheen geldende Wet op de Ruimtelijke Ordening is vastgesteld. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat op het uitwerkingsplan de nu geldende Wro van toepassing is en de planregels moeten voldoen aan de zogeheten Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen, waardoor zij op onderdelen redactioneel afwijken van de planregels uit het bestemmingsplan "Velmolen Oost". [verzoeker] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de planregels uit beide plannen zodanig van elkaar verschillen dat een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met artikel 3.6 van de Wro.
Het voldoen aan een beeldkwaliteitsplan is niet als voorwaarde in de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan "Velmolen Oost" opgenomen. Deze regels verzetten zich ook niet tegen een uitwerking van dat plan met gedeeltelijk twee onder een kapwoningen. Weliswaar is in de plantoelichting van dit plan aangekondigd dat een beeldkwaliteitsplan zal worden opgesteld, doch de plantoelichting is niet bindend voor de uitwerking. Dat het uitwerkingsplan volgens de door [verzoeker] en anderen overgelegde stedenbouwkundige beoordeling van bureau DONAstedenbouw van 6 mei 2016 niet verenigbaar is met het beeldkwaliteitsplan leidt dan ook, daargelaten de juistheid van deze conclusie, niet tot het oordeel dat het uitwerkingsplan is vastgesteld in strijd met de bij het bestemmingsplan "Velmolen Oost" gegeven regels en daarmee met artikel 3.6 van de Wro.
7. Volgens [verzoeker] en anderen zijn de gevolgen van het plan voor de externe veiligheid in verband met een nabij het plangebied gelegen gasleiding en een route voor gevaarlijke stoffen onvoldoende onderzocht.
7.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
7.2. [verzoeker] en anderen beroepen zich op normen inzake de externe veiligheid. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat met deze normen verbonden bezwaren geen betrekking hebben op de eigen percelen van [verzoeker] en anderen, die grenzen aan het plangebied, en dat zij geen externe veiligheidsrisico's ondervinden van de door het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen.
De door [verzoeker] en anderen ingeroepen normen betreffen normen voor de bepaling van hetgeen een goede ruimtelijke ordening vereist uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat in de nieuw op te richten woningen.
Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat [verzoeker] en anderen zich niet op de in geding zijnde normen kunnen beroepen. Voor [verzoeker] en anderen gaat het immers om het belang dat hun aan het plangebied grenzende percelen gevrijwaard blijven van de invloed van woningbouw zoals in het plan voorzien. Wat er verder ook zij van die belangen in het licht van het vereiste van een goede ruimtelijke ordening, de in geding zijnde normen voor het beperken van veiligheidsrisico's hebben niet de strekking die belangen te beschermen. De voorzieningenrechter verwacht daarom dat, daargelaten of deze beroepsgrond in de hoofdzaak zou slagen, de Afdeling dit betoog buiten beschouwing zal laten, nu artikel 8:69a van de Awb er naar zijn voorlopig oordeel niet toe kan leiden dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd.
8. In hetgeen [verzoeker] en anderen overigens hebben aangevoerd over het gebrek aan betrokkenheid bij de voorbereiding van het plan, de gestelde aantasting van hun woon- en leefklimaat en waardevermindering van hun woningen, onjuistheden in de plantoelichting en de toepasselijkheid van het Besluit omgevingsrecht ziet de voorzieningenrechter ook geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden.
9. Gezien het voorgaande dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Boermans
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2016
429.