ECLI:NL:RVS:2016:2052

Raad van State

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
201506843/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek kinderopvangtoeslag en terugvordering voorschot

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 juli 2015. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, dat zijn verzoek om terug te komen van de vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2009 op nihil had afgewezen. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder besloten dat [appellant] geen recht had op kinderopvangtoeslag omdat de opvang van zijn kinderen niet had plaatsgevonden via een geregistreerde kinderopvanginstelling. De rechtbank oordeelde dat [appellant] in zijn herzieningsverzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de opvang van de kinderen niet voldeed aan de eisen van de Wet kinderopvang, die vereist dat opvang in het buitenland plaatsvindt via een geregistreerde instelling. De Afdeling concludeerde dat er geen grond was voor vernietiging van het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen en dat het hoger beroep ongegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201506843/1/A2.
Datum uitspraak: 20 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 juli 2015 in zaken nrs. 15/1226 en 15/1227 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellant] om terug te komen van de vaststelling op nihil van de kinderopvangtoeslag over 2009 en de terugvordering van het aan hem uitbetaalde voorschot over dat jaar afgewezen.
Bij besluit van 5 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juli 2015, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 5 februari 2015 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2016, waar [appellant], in persoon, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft een voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 ontvangen voor de opvang van zijn vier kinderen. De kinderopvang heeft plaatsgevonden in Duitsland door tussenkomst van [Therapiezentrum] in Emlichheim.
Bij besluit van 24 december 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2009 op nihil vastgesteld en bepaald dat hij het aan hem uitbetaalde voorschot moet terugbetalen.
Bij besluit van 16 maart 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 mei 2013 heeft de rechtbank dit besluit vernietigd, omdat de dienst daaraan ten onrechte ten grondslag heeft gelegd dat [appellant] ondanks herhaald verzoek geen gegevens heeft overgelegd. Zij heeft de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten, omdat [appellant] geen overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) heeft overlegd en het [Therapiezentrum] in Emlichheim niet in het centraal register van buitenlandse kinderopvanginstellingen voorkomt en niet over een door het Jugendamt verleende exploitatievergunning beschikt.
Deze uitspraak is door de Afdeling bij uitspraak van 30 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1549) bevestigd.
Vervolgens heeft [appellant] bij brief van 10 juni 2014 bezwaar gemaakt tegen onder meer het besluit van 24 december 2010. Omdat dat besluit rechtens onaantastbaar is, heeft de dienst de brief opgevat als een verzoek om terug te komen van dat besluit.
Bij besluit van 5 januari 2015, gehandhaafd bij besluit van 5 februari 2015, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) afgewezen. Volgens de dienst heeft [appellant] geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die aantonen dat kinderopvang destijds heeft plaatsgevonden door middel van een geregistreerde kinderopvanginstelling.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] in zijn herzieningsverzoek en in beroep geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat een hernieuwde rechterlijke beoordeling moet plaatsvinden. Die gronden richten zich tegen de in rechte vaststaande rechtsgevolgen van het besluit van 24 december 2010 en aan een inhoudelijke beoordeling van dat besluit komt de rechtbank gezien het toetsingskader voor een herzieningsverzoek niet toe. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat de Belastingdienst/Toeslagen een regeling over het Landelijk Register Kinderopvang die in 2010 in werking is getreden ook heeft toegepast over het berekeningsjaar 2009, leidt naar het oordeel van de rechtbank er niet toe dat het herzieningsverzoek inhoudelijk dient te worden beoordeeld. Voormeld register heeft alleen betrekking op Nederlandse opvanginstellingen. [appellant] heeft gebruik gemaakt van een buitenlandse kinderopvanginstelling die, ook in 2009, in het centraal register van buitenlandse kinderopvanginstellingen moet zijn geregistreerd om in aanmerking te komen voor kinderopvangtoeslag. Daargelaten dat het [Therapiezentrum] niet in dit register voorkomt, kan deze omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank niet als een nieuw feit of nieuwe omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb worden aangemerkt.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen zijn herzieningsverzoek ten onrechte heeft afgewezen. Hij voert aan dat de dienst ten onrechte er vanuit gegaan is dat de opvang van zijn kinderen heeft plaatsgevonden in een buitenlandse kinderopvanginstelling. Na het overlijden van zijn echtgenote heeft hij op advies van de huisarts en in het belang van zijn kinderen de kinderopvang na school thuis door [persoon] laten plaatsvinden. [appellant] heeft ter zitting toegelicht dat hij voor de kosten van die opvang kinderopvangtoeslag wil.
Hij voert voorts aan dat hij al bij brief van 13 maart 2009 de Belastingdienst/Toeslagen op de hoogte heeft gesteld van de wijze waarop hij de kinderopvang heeft vormgegeven en heeft verzocht de kosten daarvan als kosten van kinderopvang in de zin van de Wko aan te merken. Hij heeft geen afwijzing van dit verzoek ontvangen. [appellant] voert aan dat hij ieder jaar onder verwijzing naar die brief bewijsstukken van de opvang heeft ingediend bij de dienst en daarop nooit een afwijzende reactie heeft gehad. Hij verwijst tevens naar zijn brieven van 6 en 23 juni 2015 aan de dienst waarin de kinderopvang nog een keer is toegelicht en waarop de dienst evenmin heeft gereageerd.
3.1. Hoewel het begrijpelijk is dat [appellant] destijds bij de invulling van de wijze van de kinderopvang het belang van zijn kinderen voorop heeft gesteld, kan de opvang van zijn kinderen niet worden aangemerkt als kinderopvang in de zin van de Wko. Deze wet vereist dat de kinderopvang in het buitenland, ook in eigen huis, plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerde buitenlandse kinderopvanginstelling. Omdat in dit geval hieraan niet is voldaan, heeft [appellant] geen aanspraak op kinderopvangtoeslag voor de door hem gemaakte opvangkosten.
3.2. [appellant] heeft ook in de vorige procedure bij de Afdeling aangevoerd dat hij de Belastingdienst/Toeslagen in 2009 gedetailleerd heeft meegedeeld hoe de kinderopvang werd verzorgd. De Afdeling heeft naar aanleiding daarvan in de onder 1 vermelde uitspraak van 30 april 2014 overwogen dat dat er niet aan afdoet dat het [Therapiezentrum] in Emlichheim, door tussenkomst waarvan de kinderopvang is verzorgd, niet in het centraal register van buitenlandse kinderopvanginstellingen voorkomt en niet over een door het Jugendamt verleende exploitatievergunning beschikt. Aangezien het betoog van [appellant] in zijn herzieningsverzoek nagenoeg gelijkluidend is, heeft de dienst zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] in zijn herzieningsverzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat de kinderopvang in 2009 heeft plaatsgevonden via een buitenlandse kinderopvanginstelling die is geregistreerd in het centraal register van buitenlandse kinderopvanginstellingen. Dat de Belastingdienst/Toeslagen niet op voormelde brieven van [appellant] heeft gereageerd, is betreurenswaardig, maar leidt niet tot een ander oordeel.
3.3. Nu in hetgeen door [appellant] is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gelegen en zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet en voorts niet is aangevoerd dat buitengewone omstandigheden bestaat waarin zeer zwaarwegende belangen op het spel staan, ziet de Afdeling, evenals de rechtbank, geen grond voor vernietiging van het besluit van 5 februari 2015.
3.4. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Michiels w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2016
609.