201505679/1/R1.
Datum uitspraak: 20 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Hierden, gemeente Harderwijk,
2. [appellante sub 2], wonend te Harderwijk,
3. [appellant sub 3], wonend te Harderwijk,
4. [appellant sub 4], wonend te Hierden, gemeente Harderwijk,
5. de Vereniging van Eigenaren van Kavels op Onze Woudstee, gevestigd te Hierden, gemeente Harderwijk,
en
de raad van de gemeente Harderwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 april 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2014" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en de Vereniging van Eigenaren van Kavels op Onze Woudstee beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1] en [appellant sub 3] hebben hun zienswijzen daarop naar voren gebracht.
[appellant sub 4] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2016, waar [appellant sub 4], vertegenwoordigd door ing. L. Polinder, [appellant sub 3] en [appellante sub 2], bijgestaan door mr. G. Bosma, advocaat te Utrecht, en de raad, vertegenwoordigd door P. Mulder, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
2. Het plan voorziet in een actueel planologisch kader voor het oostelijk deel van het buitengebied van Harderwijk en is overwegend conserverend van aard.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende zijn gronden aan de [locatie 1] te Hierden omdat slechts één zelfstandige woning is toegestaan. Hij betoogt dat het plan moet voorzien in twee woningen omdat er sinds 1996 twee zelfstandige woningen op het adres [locatie 1] te Hierden aanwezig zijn waarvoor vergunning is verleend. Voorts betoogt hij dat de bestaande situatie door de raad ten onrechte wordt gekarakteriseerd als inwoning. Gelet hierop wordt de tweede woning ten onrechte onder het overgangsrecht gebracht omdat de woning niet binnen de planperiode zal verdwijnen.
4. Volgens de raad is de bestaande en vergunde situatie in het plan als zodanig bestemd. De situatie wordt aangemerkt als dubbele bewoning of informele woningsplitsing. Een dergelijke woningsplitsing ontstaat vaak door inwoning, al dan niet als gevolg van mantelzorg, met eigen voorzieningen, aldus de raad.
5. Blijkens de verbeelding is aan de gronden aan de [locatie 1] te Hierden de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 15, lid 15.1, van de planregels zijn de gronden bestemd voor wonen. Op gronden met deze bestemming is niet meer dan één woning per bestemmingsvlak toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" het aantal woningen niet meer mag bedragen dan aangegeven.
Ter plaatse is één woning toegestaan.
6. Op pagina 58 van de plantoelichting is vermeld dat door de verdergaande veranderingen in de agrarische sector veel agrarische bedrijven zijn gestaakt en dat de bedrijfswoningen zowel formeel als informeel zijn omgezet naar burgerwoningen. Daarnaast bestaat behoefte aan mogelijkheden voor woningsplitsing en/of uitbreiding van de woning om zodoende mantelzorg mogelijk te kunnen maken voor inwonende familieleden of vrienden met daarbij voor een ieder de mogelijkheid om zelfstandig te kunnen wonen. Op grond van het vigerend beleid zijn de mogelijkheden voor woningsplitsing echter beperkt.
7. In de plantoelichting is verder vermeld dat in het plangebied dubbele bewoning (informele woningsplitsing) en formele woningsplitsing voorkomt.
Bij dubbele bewoning is er planologisch sprake van één woning, waarbij een deur tussen de wooneenheden en een gemeenschappelijke ruimte vereist is. In enkele gevallen is deze situatie uitgegroeid tot een situatie waarbij de bestaande woning uit twee geheel zelfstandig functionerende huishoudens met ieder eigen voorzieningen bestaat. Informele splitsing is ontstaan door inwoning, al dan niet als gevolg van mantelzorg, met eigen voorzieningen van ten hoogste twee verwanten of andere personen. De wooneenheid dient wel aan noodzakelijke technische eisen te voldoen. Aan de betreffende woningen is het recht op één woning ter plaatse toegekend.
Bij formele woningsplitsing is sprake van twee naar inhoud gelijkwaardige woongedeelten, dan wel twee eenheden die ruimtelijke c.q. bouwtechnisch twee duidelijk gescheiden eenheden vormen. Waar sprake is van formele woningsplitsing is dus feitelijk sprake van twee half-vrijstaande woningen. Half-vrijstaande woningen zijn woningen waarbij sprake is van twee-aaneen-gebouwde hoofdgebouwen of woningen (woningsplitsing) waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens valt. Aan de medewerking tot woningsplitsing is meegewerkt, omdat het hoofdgebouw een (voormalige) agrarische bedrijfswoning betrof met voldoende inhoud om het te splitsen in twee afzonderlijke wooneenheden en om op deze wijze het oorspronkelijke hoofdgebouw te behouden. In deze legale situaties zijn rechten aan beide afzonderlijke gescheiden eenheden toegekend en is aan het perceel tevens een specifieke bouwaanduiding 'aaneengebouwd' toegekend, teneinde te voorkomen dat het hoofdgebouw alsnog wordt gesloopt ten gunste van twee vrijstaande woningen. Deze aanduiding is tevens toegekend aan twee-onder-één-kap-woningen.
8. Uit de stukken is het volgende gebleken. Tot 1980 exploiteerde de vader van [appellant sub 1] ter plaatse een veehouderij. Na het overlijden van vader in 1994 hebben [appellant sub 1] en zijn vrouw de genoemde gronden en opstallen gekocht. Bij besluit van 16 april 1996 heeft het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bouwvergunning verleend ten behoeve van het verbouwen van de boerderij tot woning. In hetzelfde besluit is vrijstelling verleend voor het gebruik van de boerderij als burgerwoning met dien verstande dat door de verbouwing het aantal woningen niet mag worden vermeerderd. Sinds 1996 woonde het gezin van [appellant sub 1] in het achterhuis. De moeder van [appellant sub 1] woonde in het voorhuis. Het voor- en achterhuis zijn gesitueerd op het adres aan de [locatie 1]. Er was sprake van mantelzorg. Sinds 2009 na het overlijden van de moeder leven [appellant sub 1] en zijn vrouw gescheiden in het voor- en achterhuis. Inmiddels woont de dochter in het voorhuis en [appellant sub 1] in het achterhuis.
9. Op de bouwtekening behorende bij het besluit van 16 april 1996 zijn twee wooneenheden opgenomen met eigen voorzieningen. De wooneenheden zijn toegankelijk via één gezamenlijke entree met daarachter een gemeenschappelijke ruimte en een interne verbinding tussen de twee woningen. In het deskundigenrapport is vermeld dat de bestaande situatie in de woning overeenstemt met de bouwvergunning van 16 april 1996, welke is verleend met het oog op de familiesituatie van [appellant sub 1] en de behoefte aan mantelzorg in het bijzonder. In de gehanteerde plansystematiek is deze situatie van dubbele bewoning als zodanig bestemd door het toekennen van de bestemming "Wonen" ten behoeve van één woning. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Anders dan [appellant sub 1] kennelijk meent, is voor het als zodanig bestemmen van de bestaande en vergunde situatie dan ook niet nodig dat het plan had moeten voorzien in de mogelijkheid van twee woningen op deze locatie. De betogen falen.
10. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
11. [appellant sub 3] heeft ter zitting zijn betoog dat de wijziging van de bestemming "Natuur" naar "Horeca" op de gronden aan de [locatie 2] te Harderwijk niet in de nota "Commentaar zienswijzen Bestemmingsplan Buitengebied 2014" (hierna: de commentaarnota) is opgenomen, ingetrokken.
12. [appellant sub 3] kan zich niet verenigen met de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" betreffende zijn gronden aan de [locatie 3] en [locatie 4] te Harderwijk waar een woning en kantoorruimte zijn gesitueerd. Hij wenst gelet op het huidige gebruik een woonbestemming en kantoorfunctie. Hij betoogt dat de voormalige, op de gronden aanwezige bedrijfswoning al sinds 1997/1998 niet meer als zodanig wordt gebruikt vanwege het beëindigen van de bedrijfsmatige exploitatie van het [recreatiepark] in die periode en dat dat gebruik ook niet meer zal worden hervat. Hij stelt dat de beoogde bestemming derhalve niet zal worden verwezenlijkt binnen de planperiode. Hij betoogt dat de raad bij de motivering om af te zien van een woonbestemming niet kortweg had mogen verwijzen naar een nog te doorlopen besluitvormingstraject.
[appellant sub 3] kan zich voorts niet verenigen met de aan andere delen van zijn gronden toegekende bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" die het niet mogelijk maakt dat op zijn gronden zelfstandige recreatieve voorzieningen kunnen worden gerealiseerd die flexibel zijn in te wisselen afhankelijk van de gewenste bedrijfsvoering en die hem niet in staat stelt nieuwe (indoor)voorzieningen te realiseren.
13. De raad stelt dat in ruimtelijk opzicht het perceel van [appellant sub 3] een duidelijke relatie heeft met het [recreatiepark]. De raad stelt dat in het plan de bestaande en vergunde situaties positief zijn bestemd omdat voor een bedrijfswoning een vergunning is verleend. Het gebouw dat wordt gebruikt als kantoorruimte is opgericht als magazijngebouw. Het plan maakt een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken mogelijk. Tevens zullen de gronden van [appellant sub 3] betrokken worden in de toekomstvisie voor het [recreatiepark] in het kader van het project Vitale Vakantieparken. Aan het bestemmen van de gronden met de gewenste woonbestemming en kantoorfunctie wenst de raad vooruitlopende op deze visie niet mee te werken ook omdat dit toekomstige ontwikkelingen zou kunnen bemoeilijken.
De raad wenst voorts niet mee te werken aan een bestemming die nieuwe recreatieve voorzieningen mogelijk maakt, omdat het uitgangspunt in het plan is dat alleen recreatiebedrijven met een bedrijfsmatige exploitatie aanspraak kunnen maken op het realiseren en vergroten van de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van beheer en voorzieningen zoals ook in het voorgaande plan als zodanig was geregeld. Voor de verdere invulling van de gronden wenst de raad de toekomstvisie voor het [recreatiepark] in het kader van het project Vitale Vakantieparken af te wachten.
14. In het plan is aan het grootste deel van de gronden van [appellant sub 3] met onder andere de woning en het magazijngebouw en ter plaatse van de beoogde voorzieningen de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" en de medebestemmingen "Waarde- Groene ontwikkelingszone" toegekend.
In artikel 11, lid 11.1, onder a, van de planregels is bepaald dat de gronden met de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" zijn bestemd voor verblijfsrecreatieve voorzieningen met bestaande bijbehorende ondersteunende horeca, met dien verstande dat het aantal recreatiewoningen en kamphuizen op de adressen [locatie 3]-[locatie 5] maximaal 190 recreatiewoningen is.
b. bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie-bedrijfsmatige exploitatie";
c. …;
d. …;
e. …;
f. …;
g. …;
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" is één bedrijfswoning toegestaan. Onder wonen in de bedrijfswoning is het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep mede begrepen.
Ingevolge artikel 11, lid 11.3, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in sub lid 11.2.1 ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van beheer en voorzieningen, met dien verstande dat:
a. de oppervlakte van de gebouwen ten behoeve van beheer en voorzieningen niet meer mag bedragen dan is weergegeven in de navolgende tabel: voor het adres [locatie 3]-[locatie 5], maximale oppervlakte van gebouwen ten behoeve van beheer en voorzieningen 6.700 m2.
b. er sprake is een bedrijfsmatige exploitatie van de recreatieverblijven.
Ingevolge artikel 11, lid 11.4, wordt onder gebruik in strijd met de bestemming in ieder geval verstaan het gebruik van verblijfsrecreatie voorzieningen ten behoeve van permanente bewoning.
15. In de plantoelichting is aangegeven dat in het plan op hoofdlijnen twee type verblijfsrecreatieterreinen zijn te onderscheiden.
1. terreinen waar sprake is van beheer/exploitatie van logiesbedrijven, waar daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.
2. terreinen waar sprake is van recreatiewoonverblijven in eigendom van particulieren en waar geen sprake is van bedrijfsmatige exploitatie van het verblijfsrecreatieterrein.
Het recreatieterrein [recreatiepark] betreft het tweede type park. Over dat park is aangegeven dat van gemeentewege in hoofdzaak in de jaren 1997 en 1998 bouwvergunningen zijn verleend voor het realiseren van in totaal 190 recreatiewoningen. De kavels hiervoor zijn aan particulieren verkocht die vervolgens kozen voor een bepaald type recreatiewoning. Het is niet reëel aan te nemen dat voor dit park een bedrijfsmatige exploitatie van deze individuele kavels alsnog zal gaan plaatsvinden dan wel zou kunnen worden afgedwongen, aldus de raad.
De Visie op Hoofdlijnen Buitengebied Harderwijk, die op 20 januari 2011 is vastgesteld door de raad, vormt het beleidskader voor het buitengebied wat verder is uitgewerkt in het plan. Hierin is voor alle recreatieparken het beleid vastgelegd dat het beleid uit het verleden wordt voortgezet. Voor recreatieparken wordt vastgehouden aan de verblijfsrecreatieve bestemming en is permanente bewoning van recreatiewoningen niet mogelijk.
16. Met betrekking tot de wens van [appellant sub 3] op de gronden een zelfstandige recreatieve voorziening toe te kennen die flexibel is in te wisselen, overweegt de Afdeling als volgt. De raad dient bij de vaststelling van een plan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. Gesteld noch gebleken is dat sprake was van een dergelijk initiatief. Blijkens de plansystematiek - die een voortzetting van het voorgaande plan betreft - kunnen alleen recreatieparken waar sprake is van een bedrijfsmatige exploitatie van de recreatieverblijven, aanspraak maken op het realiseren en vergroten van de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van beheer en voorzieningen en derhalve nieuwe voorzieningen realiseren. Hetgeen [appellant sub 3] heeft gesteld geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat gelet op ontbreken van een bedrijfsmatige exploitatie van het park en in afwachting van de nog te ontwikkelen toekomstvisie voor het park niet zal worden meegewerkt aan de door [appellant sub 3] gewenste flexibele bestemming. Het betoog faalt.
17. Ten aanzien van de woning en het magazijngebouw overweegt de Afdeling als volgt.
18. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Bij besluit van 15 mei 1970 heeft het college van burgemeester en wethouders een bouwvergunning verleend voor het verbouwen van een woning ter plaatse van de huidige woning van [appellant sub 3]. In die tijd was sprake van gebruik als bedrijfswoning. Bij besluit van 1 juli 1971 heeft het college van burgemeester en wethouders een bouwvergunning verleend voor het verplaatsen en vernieuwen van een magazijngebouw op de gronden naast de woning, thans de [locatie 4]. De woning van [appellant sub 3] heeft sinds de jaren 1997 en 1998 toen de uitponding heeft plaatsgevonden en de bedrijfsmatige exploitatie van het park werd beëindigd, geen functie meer als bedrijfswoning en het magazijngebouw niet voor opslag. Sinds augustus 2006 heeft [appellant sub 3] de gronden aan de [locatie 3], [locatie 4] en [locatie 2] te Harderwijk in eigendom en woont hij in de woning met de aanduiding [locatie 3]. Het magazijngebouw met de aanduiding [locatie 4] wordt door [appellant sub 3] gebruikt als kantoorruimte. In het deskundigenbericht is aangegeven dat [appellant sub 3] werkt als financieel adviseur voor een bedrijf dat elders is gevestigd en dat niet is gebleken dat ter plaatse kantoorwerkzaamheden plaats vinden anders dan ondergeschikt aan de woonfunctie.
19. De raad heeft ter zitting aangegeven dat aan de gronden van [appellant sub 3] ten onrechte per abuis niet de aanduiding "bedrijfswoning" is toegekend en dat dit alsnog dient te geschieden. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit voor zover ter plaatse van de bedrijfswoning aan de [locatie 3] de betreffende aanduiding niet is opgenomen niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
20. [appellant sub 3] wenst evenwel een verdergaande vernietiging omdat hij een woonbestemming en kantoorfunctie wenst ter plaatse van de gronden [locatie 3] en [locatie 4]. Dienaangaande overweegt de Afdeling het volgende, waarbij wordt uitgegaan van de beoogde bestemming van de woning als bedrijfswoning met bijbehorend bouwwerk.
21. De Afdeling stelt vast dat de woning en het magazijngebouw ten tijde van het vaststellen van het plan geen functionele binding met het [recreatiepark] hadden. De woning wordt in ieder geval vanaf 2006 gebruikt als burgerwoning, hetgeen niet is toegestaan op grond van de bestemmingsregeling voor de gronden. In de vergunning uit 1970 is aangegeven dat het om verbouwing van een woning ging. Andere vergunningen voor de woning zijn niet te achterhalen. Ter zitting heeft de raad hierover aangegeven dat het in die periode niet gebruikelijk was om te vermelden dat het om een bedrijfswoning ging. Vast staat dat de raad bekend was met het feit dat de woning met bijbehorend bouwwerk niet meer werd gebruikt ten behoeve van het recreatiepark maar wel voor woondoeleinden. Tevens bestaat er geen zicht op het hervatten van het gebruik als bedrijfswoning. Gelet op het voorgaande heeft de raad in dit geval onvoldoende gemotiveerd waarom hij de bestemming ten behoeve van een bedrijfswoning wenst te handhaven. Het kortweg verwijzen naar een nog te doorlopen besluitvormingstraject in het kader van de recent tot stand gekomen Strategienota Vitale Vakantieparken Harderwijk, die bovendien betrekking heeft op de toekomstige bestemming van recreatiewoningen, daaronder begrepen de vraag of permanente bewoning moet worden toegestaan en bestemd, acht de Afdeling ontoereikend. Het betoog slaagt.
22. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" ter plaatse van de gronden aan de [locatie 3] en [locatie 4] te Harderwijk waar de woning en het magazijngebouw zijn gesitueerd niet met de ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet berust op een ingevolge artikel 3:46 van de Awb vereiste deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Het beroep van [appellante sub 2]
23. [appellante sub 2] heeft ter zitting haar betoog dat uit de digitale verbeelding op ruimtelijkeplannen.nl niet blijkt dat voor de bebouwing op haar gronden een specifieke aanduiding voor de oppervlakte en hoogte is opgenomen, ingetrokken.
24. [appellante sub 2] maakt bezwaar tegen de maximum oppervlakte van 390 m2 die in de planregels is opgenomen ten behoeve van haar woning op de gronden aan de [locatie 6] te Harderwijk. Zij betoogt dat de oppervlakte van de bestaande en vergunde situatie groter is dan de toegestane 390 m2 en die oppervlakte moet worden opgenomen.
25. Aan de gronden van [appellante sub 2] is de bestemming "Wonen" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering" toegekend. In artikel 15, lid 15.2.1, aanhef en onder c, onder 3, van de planregels is bepaald dat de oppervlakte van de woning ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering" niet meer dan 390 m² mag bedragen.
26. In het deskundigenbericht is de bruto vloeroppervlakte van de begane grond gemeten met inachtneming van de voorschriften van het plan en is vastgesteld dat die 404 m2 bedraagt. De vertegenwoordiger van [appellante sub 2] heeft ter zitting aangegeven ermee in te stemmen dat deze vloeroppervlakte in de planregels wordt opgenomen.
27. De raad heeft ter zitting erkend dat in artikel 15, lid 15.2.1, aanhef en onder c, onder 3, van de planregels ten onrechte niet is bepaald dat de oppervlakte van de woning ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering" niet meer dan 404 m² mag bedragen. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit voor zover het betreft de vaststelling van artikel 15, lid 15.2.1, aanhef en onder c, onder 3, van de planregels niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep is gegrond zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
28. Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van dit planonderdeel in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd. Hierbij betrekt de Afdeling dat tussen partijen geen geschil bestaat omtrent het regelen van dit aspect door in artikel 15, lid 15.2.1, aanhef en onder c, onder 3, van de planregels in plaats van "390 m2" "404 m2" op te nemen.
Het beroep van [appellant sub 4]
Ontvankelijkheid
29. De raad stelt dat [appellant sub 4] geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren heeft gebracht. Volgens de raad is het ontwerpplan voor de gronden van [appellant sub 4] aan de [locatie 7] te Hierden gewijzigd maar betreft dit een vergroting van het aan de gronden toegekende bouwvlak in zuidelijke richting ten behoeve van een kalverenstal die gunstiger is voor [appellant sub 4]. Het beroep ziet ook niet op deze vergroting ten behoeve van de stal maar uitsluitend op de planologische regeling ter plaatse van de op zijn gronden gerealiseerde hooiberg, een sleufsilo en een zuidelijk gelegen gebouw en is daarom, aldus de raad, niet-ontvankelijk.
30. [appellant sub 4] betoogt dat er in het ontwerpplan tevens een wijziging is aangebracht voor wat betreft de begrenzing van het bouwvlak aan de westelijke zijde ter hoogte van het meest zuidelijk gelegen gebouw op zijn gronden waardoor hij in een ongunstigere positie is geraakt. In het ontwerpplan viel deze begrenzing samen met de uiterste grens van het betreffende gebouw ter hoogte van de perceelgrens. In het vastgestelde plan is deze zijde van het bouwvlak zodanig verschoven dat het gebouw blijkens de verbeelding thans ten onrechte deels buiten het bouwvlak en op de gronden van zijn buurman is gesitueerd. Ter staving hiervan heeft [appellant sub 4] een rapportage van het kadaster overgelegd die ter plaatse metingen heeft uitgevoerd. Tevens betoogt [appellant sub 4] dat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht omdat hij ten tijde van het in procedure brengen van het ontwerpplan in verband met verleende omgevingsvergunningen nog in overleg was met het gemeentebestuur over de omvang van het bouwvlak.
31. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn schriftelijk of mondeling zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[appellant sub 4] heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Indien het ontwerpplan op onderdelen gewijzigd is vastgesteld is het beroep slechts ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de wijzigingen die ten opzichte van het ontwerpplan zijn aangebracht en het aannemelijk is dat [appellant sub 4] hierdoor in een ongunstigere positie is geraakt.
Ter zitting is aan de hand van de verbeeldingen van het ontwerpplan en vastgestelde plan en de door [appellant sub 4] overgelegde rapportage van het kadaster vast komen te staan dat de begrenzing van het bouwvlak aan de westelijke zijde ter hoogte van het meest zuidelijk gelegen gebouw zodanig is opgeschoven dat het betreffende gebouw in het vastgestelde plan deels buiten het bouwvlak is gesitueerd (op de gronden van de buurman). De raad heeft dit ter zitting bevestigd. Door deze verschuiving is [appellant sub 4] in een ongunstigere positie geraakt. Dit onderdeel van het beroep van [appellant sub 4] is daarom ontvankelijk.
32. Het beroep van [appellant sub 4] voor zover dat is gericht tegen de op zijn gronden gerealiseerde hooiberg ten noorden van de kalverenstal en de gewenste locatie voor een sleufsilo ten zuiden van de kalverenstal, houdt geen verband met de hiervoor beschreven wijzigingen. Geen rechtvaardiging is gelegen in de omstandigheid dat [appellant sub 4] in overleg was met de gemeente omtrent de omvang van het bouwvlak. Gelet hierop is het beroep in zoverre niet-ontvankelijk.
Inhoudelijk
33. [appellant sub 4] richt zich tegen de begrenzing van het bouwvlak aan de westelijke zijde ter hoogte van het meest zuidelijk gelegen gebouw. De raad heeft ter zitting erkend dat de begrenzing van het bouwvlak aan de westelijke zijde ter hoogte van het meest zuidelijk gelegen gebouw zodanig dient te worden gewijzigd dat het betreffende gebouw geheel binnen het bouwvlak is gesitueerd (hetgeen betekent dat de grens samenvalt met de perceelsgrens). Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
34. In hetgeen [appellant sub 4] in zoverre heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de begrenzing van het bouwvlak aan de westelijke zijde ter hoogte van het meest zuidelijk gelegen gebouw op de gronden van [appellant sub 4] aan de [locatie 7] te Hierden niet met de ingevolge artikel 3:2 van de Awb vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Beroep van de Vereniging van Eigenaren van Kavels op Onze Woudstee
35. De Vereniging van Eigenaren van Kavels op Onze Woudstee voert aan dat in het plan ten onrechte niet wordt verwezen naar het project Vitale Parken, dat een duurzame oplossing voor permanente bewoning op recreatieparken moet voortbrengen. Het plan leidt daarom tot grote onzekerheid voor eigenaren van recreatiewoningen.
36. Het recreatiepark Onze Woudstee is conform het gemeentelijke beleid neergelegd in de Visie op Hoofdlijnen Buitengebied Harderwijk bestemd met de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" waarbij tevens het aantal recreatiewoningen is vastgelegd. Permanente bewoning is in de parken in het plan niet toegestaan.
37. In de commentaarnota is melding gemaakt van het regionale project Vitale Vakantieparken. In dit kader heeft de raad op 8 januari 2015 de Strategienota Vitale Vakantieparken Harderwijk vastgesteld. In deze nota is de volgende doelstelling geformuleerd: "De gemeente Harderwijk streeft naar aantrekkelijke vakantieparken met attractieve vakantiewoningen, die aansluiten op de vraag van de consument. De strategienota vormt vooral het kader voor een proces waarbij per recreatiepark met betrokken partijen afspraken worden gemaakt over een toekomstvisie. Daarbij kan gedacht worden aan doorgaan als vakantiepark, transformatie of sanering. Onder strikte voorwaarden is een wijziging van de bestemming denkbaar." Tevens heeft de raad aangegeven dat het op dit moment prematuur is om in het voorliggende plan op enigerlei wijze te anticiperen op de uitkomsten van het project Vitale Vakantieparken. Redenen hiervoor zijn dat het proces nog maar aan het begin staat, voorwaarden en condities nog onvoldoende duidelijk zijn en omdat het in de lijn der verwachting ligt dat per park maatwerk moet worden geleverd. Indien aan de orde kan te zijner tijd op basis van de uitkomsten van Vitale Vakantieparken het plan voor het betreffende park worden herzien, aldus de commentaarnota. Ten tijde van het vaststellen van het plan was het derhalve prematuur om in het voorliggende plan vooruit te lopen op de uitkomsten van het project Vitale Vakantieparken, aldus de raad.
38. Hetgeen de Vereniging van Eigenaren van Kavels op Onze Woudstee heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ook gelet op de uitgangspunten neergelegd in de genoemde strategienota thans de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" wordt gehandhaafd. Het betoog faalt.
39. Het beroep van de Vereniging van Eigenaren van Kavels op Onze Woudstee is ongegrond.
Slotoverwegingen
40. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
41. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 3], [appellante sub 2] en [appellant sub 4] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1] en de Vereniging van Eigenaren van Kavels op Onze Woudstee bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 4] niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen de op zijn gronden gerealiseerde hooiberg ten noorden van de kalverenstal en de gewenste locatie voor een sleufsilo ten zuiden van de kalverenstal;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 3], [appellante sub 2] en van [appellant sub 4], voor zover ontvankelijk, gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Harderwijk van 30 april 2015 voor zover het betreft:
a. de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" ter plaatse van de gronden aan de [locatie 3] en [locatie 4] te Harderwijk waar de woning en het magazijngebouw zijn gesitueerd;
b. artikel 15, lid 15.2.1, aanhef en onder c, onder 3, van de planregels, voor zover het betreft "390 m2";
c. de begrenzing van het bouwvlak aan de westelijke zijde ter hoogte van het meest zuidelijk gelegen gebouw op de gronden aan de [locatie 7] te Hierden;
IV. bepaalt dat in artikel 15, lid 15.2.1, aanhef en onder c, onder 3, van de planregels in plaats van de oppervlakte "390 m2" "404 m2" wordt opgenomen;
V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van artikel 15, lid 15.2.1, aanhef en onder c, onder 3, van de planregels;
VI. draagt de raad van de gemeente Harderwijk op om binnen 1 jaar na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de in III a en c opgenomen planonderdelen;
VII. draagt de raad van de gemeente Harderwijk op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat onderdeel III, onder b wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VIII. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en de Vereniging van Eigenaren van Kavels op Onze Woudstee ongegrond;
IX. veroordeelt de raad van de gemeente Harderwijk tot vergoeding van bij:
- [appellant sub 4] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1642,00 (zegge: zestienhonderd tweeënveertig euro), waarvan € 992,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
- [appellante sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
- [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1032,90 (zegge: duizendtweeëndertig euro en negentig cent), waarvan € 992,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
X. gelast dat de raad van de gemeente Harderwijk aan [appellant sub 4] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro), aan [appellante sub 2] € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) en aan [appellant sub 3] € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.
w.g. Hagen w.g. Ouwehand
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2016
224.