201507471/1/R4.
Datum uitspraak: 20 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn,
3. de vereniging Vereniging Dorpskern Winkels, gevestigd te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn,
en
de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "2e actualisatie Buitengebied Boskoop" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1], [appellante sub 2] en de Vereniging beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2016, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door mr. J. Booij, is verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" dat bij besluit van 30 juni 2011 is vastgesteld door de raad van de toenmalige gemeente Boskoop. Het plan wijzigt onder meer een aantal planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied".
Het beroep van [appellante sub 2]
3. Ingevolge artikel 8:22, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, is in geval van faillissement artikel 27 van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Faillissementswet wordt, indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en door de schuldenaar ingesteld is, het geding ten verzoeke van de gedaagde geschorst, ten einde deze gelegenheid te geven, binnen een door de rechter te bepalen termijn, de curator tot overneming van het geding op te roepen.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, heeft de gedaagde het recht ontslag van de instantie te vragen, zo de curator aan die oproeping geen gevolg geeft.
[appellante sub 2] is bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 februari 2016 per die datum failliet verklaard. In dit geval is sprake van een rechtsvordering die de boedel raakt, nu een vernietiging als grondslag zou kunnen dienen voor een vordering tot schadevergoeding jegens de gemeente. De Afdeling heeft de curator verzocht aan te geven of hij het geding over wil nemen. De curator heeft laten weten het beroep niet over te willen nemen. Nu de curator het beroep niet overneemt en het beroep de failliete boedel raakt, is [appellante sub 2] niet gerechtigd het beroep voort te zetten.
Het beroep van [appellante sub 2] is niet-ontvankelijk.
Het beroep van de Vereniging
4. De Vereniging heeft als doel het naar buiten optreden en bevorderen van de bekendheid van de detailhandelszaken, kleinambachtelijke en dienstverlenende bedrijven aan de voet van de Hefbrug te Boskoop en de directe omgeving daarvan (te bepalen door het bestuur van de vereniging), zomede al hetgeen daarmee verband houdt en daaraan bevorderlijk kan zijn.
Het beroep van de Vereniging richt zich tegen de mogelijkheden die het plan bevat voor de verkoop van kleding aan particulieren op het perceel [locatie 1] te Boskoop.
Op dit perceel is [belanghebbende] gevestigd. [belanghebbende] is een groothandel die modeshows en damesmode-verkopen aan 50-plussers verzorgt op verschillende locaties en beurzen in het land. Aan het perceel [locatie 1] is in het bestemmingsplan "Buitengebied" de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag en kantoor t.b.v. kleding" toegekend.
Bij het bestreden besluit is artikel 5, lid 5.4, aanhef en onder h, van de planregels gewijzigd. Op grond van de gewijzigde bepaling is op de gronden met de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag en kantoor t.b.v. kleding" maximaal twee dagen per week verkoop van kleding aan particulieren toegestaan.
5. De Vereniging heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb volgt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Het niet naar voren brengen van een zienswijze over het ontwerpplan kan een belanghebbende redelijkerwijs niet worden verweten als het plan gewijzigd is vastgesteld ten opzichte van het ontwerp. Dat is echter alleen het geval voor zover aannemelijk is dat de belanghebbende door die wijzigingen in een ongunstiger positie is geraakt.
Op grond van artikel 5, lid 5.4, aanhef en onder h, van het ontwerpplan was op gronden met de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag en kantoor t.b.v. kleding" maximaal twee keer per maand verkoop van kleding aan particulieren mogelijk.
Artikel 5, lid 5.4, aanhef en onder h, van de planregels is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan. Op grond van de gewijzigde bepaling is op de gronden met de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag en kantoor ten behoeve van kleding" maximaal twee dagen per week verkoop van kleding aan particulieren toegestaan.
Dit is een uitbreiding ten opzichte van de regeling in het ontwerpplan. De wijziging is nadelig voor de Vereniging. Gelet hierop is het beroep ontvankelijk voor zover het de uitbreiding van het aantal verkoopdagen ten opzichte het ontwerpplan betreft van maximaal twee keer per maand naar maximaal twee dagen per week.
Nut en noodzaak
6. De Vereniging betoogt dat er geen behoefte is aan uitbreiding van het aantal verkoopdagen. In Boskoop is 900 m2 aan modewinkels aanwezig op een bevolking van 15.000 Boskopers, welke bevolking niet substantieel zal groeien.
6.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de uitbreiding van het aantal verkoopdagen wil toestaan, omdat de ontwikkeling nodig is voor de continuïteit van het bedrijf. [belanghebbende] heeft in haar zienswijze om deze uitbreiding verzocht omdat naar haar zeggen de afzetmarkt verschuift. Er is minder vraag naar presentaties in verzorgingshuizen en meer vraag van klanten om langs te komen bij de firma.
6.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid belangrijk gewicht kunnen toekennen aan het belang van [belanghebbende] en haar klantenkring bij de uitbreiding van het aantal verkoopdagen. Gelet op de door hem genoemde omstandigheden is er geen aanleiding voor het oordeel dat het nut en de noodzaak van deze uitbreiding onvoldoende is aangetoond.
Het betoog faalt.
Concurrentie
7. De Vereniging voert aan dat sprake is van oneerlijke concurrentie, omdat voor winkeliers die in het centrum zijn gevestigd wat betreft de huisvesting andere eisen gelden.
7.1. Voor zover de Vereniging aanvoert dat sprake is van oneerlijke concurrentie, overweegt de Afdeling als volgt. De Wro strekt er niet toe bedrijven tegen de vestiging van concurrerende bedrijven in hun verzorgingsgebied te beschermen. Concurrentieverhoudingen vormen bij een planologische belangenafweging in beginsel geen in aanmerking te nemen belang, tenzij zich een duurzame ontwrichting van het voorzieningenpatroon zal voordoen die niet door dwingende redenen wordt gerechtvaardigd. Dit laatste is niet gesteld door de Vereniging.
Het betoog faalt.
Leegstand
8. De Vereniging voert voorts aan dat het plan op uitgebreide schaal detailhandel in kleding mogelijk maakt op het perceel [locatie 1]. Volgens de Vereniging zullen de kledingwinkels in het dorpscentrum dit niet overleven. Dit zal leiden tot leegstand in het winkelgebied.
8.1. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat in hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat redelijkerwijs is te verwachten dat de intensivering van de kledingverkoop van [belanghebbende] aan particulieren zal leiden tot vanuit ruimtelijk oogpunt bezien relevante leegstandseffecten in het dorpscentrum van Boskoop. Daarbij betrekt de Afdeling niet alleen dat de Vereniging dit beroep niet nader heeft onderbouwd, maar ook dat het plan betrekking heeft op een bestaand bedrijf, geen uitbreiding van de verkoopruimte mogelijk maakt en het beroep slechts betrekking heeft op de uitbreiding van het aantal dagen waarop verkoop aan particulieren mogelijk is van twee keer per maand naar twee keer per week.
Het betoog faalt.
9. In hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd, bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er niet voor heeft mogen kiezen om ter plaatse van de gronden met de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag en kantoor t.b.v. kleding" maximaal twee dagen per week verkoop van kleding aan particulieren en het uitsluitend op afspraak op locatie passen van kleding toe te staan.
Het beroep van [appellante sub 1]
10. [appellante sub 1] keert zich ertegen dat de woning aan [locatie 2] niet is omgezet in een plattelandswoning of burgerwoning.
11. [appellante sub 1] voert aan dat de raad op 9 juli 2015 een motie heeft aangenomen waarin de raad vaststelt dat het verzoek tot omzetting van de woning aan [locatie 2] in een burgerwoning niet is ingetrokken. [appellante sub 1] betoogt dat de omzetting van de woning aan [locatie 2] in het plan mogelijk gemaakt had moeten worden volgens de geldende voorwaarden. [appellante sub 1] voert aan dat aan alle voorwaarden wordt voldaan.
11.1. De raad heeft op 9 juli 2015 een motie aangenomen waarin de raad overweegt dat niet is gebleken dat het verzoek om de bedrijfswoning aan [locatie 2] om te zetten in een burgerwoning is ingetrokken. Voorts overweegt de raad dat, nu een besluit op het verzoek ontbreekt, het in de rede ligt de woning om te zetten in een "burgerwoning" dat wil zeggen een plattelandswoning. De Afdeling leidt hieruit af dat de raad zich bij de vaststelling van het plan op het standpunt heeft gesteld dat de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" moest worden toegekend. De Afdeling stelt vast dat in het bestemmingsplan aan de gronden de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" niet is toegekend. Gelet hierop is het bestreden besluit naar het oordeel van de Afdeling wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het beroep slaagt in zoverre.
Conclusie
12. Het beroep van [appellante sub 2] is niet-ontvankelijk.
Het beroep van [appellante sub 1] is gegrond. Het besluit van 9 juli 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "2e actualisatie Buitengebied Boskoop" komt voor vernietiging in aanmerking voor zover aan de gronden van het perceel [locatie 2] niet de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" is toegekend. De Afdeling overweegt dat het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn bij besluit van 7 april 2016 het wijzigingsplan "[locatie 2] Boskoop" heeft vastgesteld. In dat plan is aan de gronden de bestemming "Agrarisch" en de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" toegekend. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding tot finale geschillenbeslechting.
Het beroep van de Vereniging is ongegrond.
13. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. In het te vergoeden bedrag moeten de reiskosten die door de beroepsmatige rechtsbijstandverlener zijn gemaakt, geacht worden te zijn verdisconteerd.
Ten aanzien van de Vereniging en [appellante sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 2] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellante sub 1] gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn van 9 juli 2015 waarbij de raad het bestemmingsplan "2e actualisatie Buitengebied Boskoop" heeft vastgesteld, voor zover aan de gronden ter plaatse van het perceel [locatie 2] niet de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" is toegekend;
IV. verklaart het beroep van de vereniging Vereniging Dorpskern Winkels ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn tot vergoeding van bij [appellante sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn aan [appellante sub 1] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Bijleveld
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2016
433.